HOOFDSTUK 2 ARBOZORG EN ORGANISATIE VAN DE ARBEID

AFDELING 1 JAARPLAN EN JAARVERSLAG.

Artikel 2.1 Verplichtstelling
Voor de toepassing van artikel 4, zesde lid, van de wet worden aangewezen de bedrijven of inrichtingen waarin honderd of meer werknemers in dienst van de werkgever werkzaam zijn.

AFDELING 2 ARBEIDSVEILIGHEIDSRAPPORTAGE

Artikel 2.2 Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. brandbare stof: een stof die een procestemperatuur heeft gelijk aan of hoger dan het vlampunt, bepaald met het toestel van Abel-Pensky voor vlampunten tot en met 65° C of bepaald met het toestel van Pensky-Martens voor vlampunten boven 65° C;
b. extreem toxische stof:
1°. een stof die acuut giftige eigenschappen bezit en daardoor gevaar voor de gezondheid kan opleveren bij een eenmalige betrekkelijk korte blootstelling, al dan niet met uitgestelde werking, en die als kenmerk heeft
- dat de lethale concentratie 50 bij een blootstelling van de rat gedurende vier uur, kleiner is dan of gelijk is aan 20 milligram per kubieke meter, of
- dat de lethale dosis 50 oraal bij toediening aan de rat, kleiner is dan of gelijk is aan 1 milligram per kilogram, of
- dat de lethale dosis 50 percutaan bij toediening aan de rat, kleiner is dan of gelijk is aan 2 milligram per kilogram;
2°. de volgende voor de mens carcinogene stoffen met een hoge potentie:
- 2-acetylaminofluoreen,
- 4-aminobifenyl,
- benzidine,
- bischloorme-thylether,
- dialkylnitrosaminen,
- 4-dimethylaminoazobenzeen,
- methylnitroso-ureum,
- 2-naftylamine,
-4-nitrobifenyl en
-3-nitronaftylamine;
c. toxische stof: een stof, niet zijnde een extreem toxische stof, die acuut giftige eigenschappen bezit en daardoor gevaar voor de gezondheid kan opleveren bij een eenmalige betrekkelijk korte blootstelling, al dan niet met uitgestelde werking, en die als kenmerk heeft dat de lethale concentratie 50 bij een blootstelling van de rat gedurende één uur, kleiner is dan of gelijk is aan 20 000 milligram per kubieke meter;
d. ontplofbare stof: een stof, daaronder mede begrepen een mengsel van stoffen, die de inherente eigenschap bezit zonder toetreding van zuurstof te kunnen exploderen bij blootstelling aan licht, schok, wrijving of warmte dan wel door zelfopwarming;
e. installatie: een installatie voor bewerking of een installatie voor opslag;
f. installatie voor bewerking: het stelsel van vaten, apparaten en leidingen dat ten aanzien van de omsloten stof een geheel vormt of kan vormen en dient voor de vervaardiging, bewerking, verwerking, verlading of vernietiging van deze stof;
g. installatie voor opslag: de tanks, silo’s, bunkers en verpakkingseenheden die dienen voor opslag met dien verstande, dat deze eenheden buiten de ruimtelijke begrenzing van een installatie voor bewerking zijn gelegen en waarbij wat betreft tanks, silo’s en bunkers elke eenheid als een op zich zelf staande installatie voor opslag moet worden beschouwd;
h. procestemperatuur: de temperatuur die bij opslag of bij bewerking onder normale bedrijfscondities maximaal kan worden bereikt;
i. omhulling: een constructie die een installatie voor bewerking of opslag omsluit, die de natuurlijke ventilatie van de omsloten installatie bemoeilijkt of verhindert en waarbinnen door werknemers regelmatig arbeid wordt verricht;
j. grenswaarde: de hoeveelheid van een stof, uitgedrukt in kilogrammen, die bij plotseling vrijkomen het leven of de gezondheid van een op globaal 100 meter afstand van het emissiepunt verblijvende werknemer nog kan bedreigen.

Artikel 2.3 Verplichtstelling
1. Voor de toepassing van artikel 5, eerste lid, van de wet worden aangewezen de installaties waarin zich een hoeveelheid van brandbare, extreem toxische, toxische of ontplofbare stoffen, uitgedrukt in kilogrammen, bevindt, welke, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde omstandigheidsfactor of -factoren, gelijk is aan of groter is dan de grenswaarde, vermenigvuldigd met de faseringsfactor.
2. Voor een installatie waarin zich een stof of een groep van stoffen met een identieke grenswaarde onder verschillende omstandigheden bevindt, wordt elke onder dezelfde omstandigheden verkerende deelhoeveelheid van de stof of groep van stoffen vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde omstandigheidsfactoren. Een installatie als bedoeld in het eerste lid, is dan aangewezen, indien de som van de al dan niet gecorrigeerde deelhoeveelheden gelijk is aan of groter is dan de grenswaarde van de desbetreffende stof of groep van stoffen, vermenigvuldigd met de faseringsfactor.
3. Voor een installatie waarin zich stoffen met verschillende grenswaarden bevinden, wordt elke hoeveelheid van een stof of groep van stoffen met een identieke grenswaarde vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde omstandigheidsfactoren. Een installatie als bedoeld in het eerste lid, is dan aangewezen, indien voor een van de in artikel 2.4, eerste lid, onder a of b, of artikel 2.4, tweede lid, genoemde categorieën van stoffen, de som van de quotiënten van de desbetreffende al dan niet gecorrigeerde hoeveelheden en grenswaarden van de tot die categorie behorende stoffen die in de installatie aanwezig zijn, vermenigvuldigd met de faseringsfactor, gelijk is aan of groter is dan 1.
4. De in dit artikel bedoelde vermenigvuldiging met een omstandigheidsfactor of -factoren vindt geen toepassing ten aanzien van ontplofbare stoffen.

Artikel 2.4 Grenswaarden
1. De in artikel 2.3, eerste lid, bedoelde grenswaarde bedraagt:
a. voor brandbare stoffen: 10 000 kilogram;
b. voor extreem toxische stoffen: 1 kilogram;
c. voor ontplofbare stoffen: de hoeveelheid waarvan de explosie-energie equivalent is aan de explosie-energie van 1000 kilogram trinitrotolueen, waarbij de explosieenergie van trinitrotolueen wordt gesteld op 4 600 kilojoule per kilogram.
2. Voor toxische stoffen worden de grenswaarden, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, afgeleid op basis van de toxicologische gegevens en de fysische omstandigheid bij 25° C van de grenswaarde voor chloor, waarbij de grenswaarde voor chloor op 300 kilogram wordt gesteld. Bij deze afleiding wordt uitgegaan van een lethale concentratie 50 bij een blootstelling van de rat gedurende één uur aan de stof.

Artikel 2.5 Omstandigheidsfactoren
De in artikel 2.3, eerste lid, bedoelde omstandigheidsfactoren zijn:
a. voor een stof die zich bevindt in een installatie voor bewerking: 1;
b. voor een stof die zich bevindt in een installatie voor opslag: 0,01;
c. voor een installatie die is opgesteld in de open lucht: 1;
d. voor een installatie die is opgesteld in een omhulling: 10;
e. voor een stof die in de vloeibare fase verkeert en waarvan de procestemperatuur gelijk is aan het atmosferisch kookpunt van die stof: 1; voor elke 10° C dat deze procestemperatuur boven het atmosferisch kookpunt ligt wordt deze factor verhoogd met 1 tot een maximum van 10, afgerond op een geheel getal, en voor elke 10° C dat de proces-temperatuur onder het atmosferisch kookpunt ligt, wordt deze factor verminderd met 0,1 tot een minimum van 0,1, afgerond op één decimaal;
f. voor een stof die in de vloeibare fase verkeert en waarvan de procestemperatuur lager is dan de omgevingstemperatuur, zijnde 25° C: 1; voor elke 50 °C dat het atmosferisch kookpunt van de desbetreffende stof onder de 25 °C ligt wordt deze factor verhoogd met 1 tot een maximum van 4, afgerond op hele getallen;
g. voor procesomstandigheden waar zowel de onder e, als de onder f genoemde factoren van toepassing zijn, geldt een vermenigvuldigings-factor die gelijk is aan de som van de vermenigvuldigingsfactoren e en f, verminderd met 1 en met een maximum van 10;
h. voor een stof die in de gasfase verkeert: 10;
i. voor een stof die in de vaste fase verkeert: 0,1.

Artikel 2.6 Faseringsfactor
De in artikel 2.3, eerste lid, bedoelde faseringsfactor bedraagt 1.

AFDELING 3 ARBODIENSTEN

Artikel 2.7 Deskundigheidseisen arbodienst
1. Binnen een arbodienst zijn deskundigen werkzaam op het terrein van de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, de arbeidshygiëne, de veiligheidskunde en de arbeids- en organisatiekunde.
2. Een deskundige beschikt over voldoende deskundigheid en ervaring op een vakgebied als bedoeld in het eerste lid, indien hij is ingeschreven in een bij ministeriële regeling aan te wijzen register of beschikt over een certificaat van vakbekwaamheid dat is afgegeven door een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling.
3. Voor zover ten aanzien van een van de vakgebieden, bedoeld in het eerste lid, geen register of door Onze Minister geen instelling voor de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid is aangewezen, worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de vereiste deskundigheid en ervaring op dat vakgebied.
4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de vereiste deskundigheden en de ervaring van overig personeel dat binnen de arbodienst werkzaam is.

Artikel 2.8 EG-verklaring ter zake van deskundigheid
Indien op een of meer vakgebieden diploma’s zijn vereist voor inschrijving in een register, voor afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid of voor de vereiste deskundigheid, bedoeld in artikel 2.7, wordt met die diploma’s gelijkgesteld een door Onze Minister of door een bij ministeriële regeling aangewezen instelling met betrekking tot opleidingen op een van deze vakgebieden afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene Wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s.

Artikel 2.9 Functioneringseisen
1. Een arbodienst:
a. vervult zijn taken met inachtneming van de stand van de wetenschap en van de algemeen erkende regelen der techniek;
b. adviseert inzake het voeren van een gestructureerd, systematisch en adequaat arbeidsomstandighedenen ziekteverzuimbeleid op een wijze die het meest bijdraagt aan de effectuering daarvan, waarbij met name rekening wordt gehouden met bijzondere groepen van werknemers en waarbij tevens binnen het bedrijf of de inrichting plaatsgevonden gebeurtenissen worden betrokken;
c. onderkent en beoordeelt de gevaren, zowel van het technisch systeem als van de organisatie en het menselijk gedrag, waarbij tevens binnen het bedrijf of de inrichting plaatsgevonden gebeurtenissen worden betrokken;
d. evalueert de dienstverlening;
e. draagt zorg voor de continuïteit van de dienstverlening, en
f. behandelt klachten over de dienstverlening.
2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het functioneren van de arbodienst.

Artikel 2.10 Organisatie-eisen arbodienst
1. Een externe arbodienst bezit rechtspersoonlijkheid en heeft in hoofdzaak tot doel het vervullen van de taken, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de wet.
2. Op elk van de in artikel 2.7, eerste lid, genoemde vakgebieden is ten minste één deskundige werkzaam krachtens een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling voor onbepaalde tijd.

Artikel 2.11 Uitrustingseisen
Een arbodienst beschikt over zodanige huisvesting en outillage dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers van de aangesloten bedrijven is gewaarborgd.

Artikel 2.12 Gegevensverstrekking
1. De externe arbodienst of de werkgever van de interne arbodienst doet desgevraagd statistische gegevens met betrekking tot de uitoefening van de taken toekomen aan Onze Minister.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de aard van de in het eerste lid bedoelde gegevens en de vorm waarin alsmede de frequentie waarmee deze gegevens worden toegezonden.

Artikel 2.13 Samenwerkingsverband
1. Het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder b, wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de werkgever en de externe arbodienst. In deze overeenkomst wordt in ieder geval de taakverdeling vastgelegd tussen de deskundige werknemers, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder a, van de wet en de betrokken deskundigen van de externe arbodienst.
2. Het samenwerkingsverband wordt aangegaan voor een periode die in ieder geval even lang is als de geldigheidsduur van het certificaat arbodienst dat ten behoeve van dat samenwerkingsverband wordt verleend.

Artikel 2.14 Certificaat arbodienst
1. Een externe arbodienst beschikt over een certificaat arbodienst.
2. De werkgever beschikt ten behoeve van zijn interne arbodienst over een certificaat arbodienst.

Artikel 2.15 Verlening certificaat arbodienst
1. Een certificaat arbodienst wordt op schriftelijke aanvraag verleend door Onze Minister of door een bij ministeriële regeling daartoe aangewezen instelling, voor een periode van ten hoogste vier jaar.
2. Een certificaat arbodienst wordt verleend, indien wordt voldaan aan hetgeen bij de wet en bij of krachtens deze afdeling is voorgeschreven.
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die bij een aanvraag worden verstrekt en wordt bepaald welke vergoeding voor de aanvraag, de behandeling en de verstrekking van een certificaat is verschuldigd.
4. Een certificaat arbodienst kan worden geweigerd, onder voorschriften verleend of verlengd dan wel ingetrokken, indien gegronde vrees bestaat of is gebleken dat niet of niet volledig wordt voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens deze afdeling gestelde voorschriften. Indien een certificaat onder voorschriften wordt verleend of verlengd omdat niet of niet volledig wordt voldaan aan de bij de wet of bij of krachtens deze afdeling gestelde voorschriften, wordt in die voorschriften aangegeven binnen welke termijn zal zijn voldaan aan hetgeen bij de wet of bij of krachtens deze afdeling is voorgeschreven. Die termijn is in geen geval langer dan vier jaar.
5. Indien een aan een externe arbodienst verleend certificaat arbodienst wordt ingetrokken, niet wordt verlengd of indien aan de verlenging daarvan voorschriften zijn verbonden, doet de dienst daarvan terstond mededeling aan de werkgever te wiens behoeve de taken worden uitgeoefend en aan de ondernemingsraad. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad zorgt de werkgever ervoor dat de belanghebbende werknemers zo spoedig mogelijk van deze mededeling op de hoogte worden gesteld.
6. Indien een ten behoeve van een interne arbodienst verleend certificaat arbodienst wordt ingetrokken, niet wordt verlengd of indien aan de verlenging daarvan voorschriften zijn verbonden, doet de werkgever daarvan terstond mededeling aan de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, aan de belanghebbende werknemers alsmede, ingeval sprake is van een samenwerkingsverband, aan de betrokken externe arbodiensten.

AFDELING 4 BEDRIJFSHULPVERLENING

Artikel 2.16 Definities
In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. bedrijfshulpverlener: de door een werkgever op grond van artikel 22 van de wet met bedrijfshulpverleningstaken belaste werknemer;
b. bedrijfshulpverlening: de daadwerkelijke uitvoering van de taken op het gebied van de bedrijfshulpverlening, bedoeld in artikel 23 van de wet, zulks zo nodig in samenwerking met de hulpverleningsorganisaties die bij een ongeval of brand een taak hebben;
c. ongeval: een aan een of meer in een bedrijf of inrichting aanwezige werknemers of andere personen overkomen gebeurtenis, niet zijnde brand, die schade aan de gezondheid tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad of direct gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van die werknemers of andere personen doet ontstaan;
d. hulpverleningsorganisaties: gespecialiseerde organisaties voor hulpverlening die in het kader van de openbare veiligheid of gezondheid opereren.

Artikel 2.17 Maatgevende factoren voor de bedrijfshulpverlening
Bij de organisatie van bedrijfshulpverlening wordt ten minste rekening gehouden met de volgende factoren:
a. de aard, de grootte en de ligging van het bedrijf of de inrichting;
b. de in het bedrijf of de inrichting aanwezige gevaren en de voor het bedrijf of de inrichting maatgevend geachte brandscenario’s bij de bepaling waarvan rekening is gehouden met eventueel voor het bedrijf of de inrichting door de overheid van toepassing verklaarde uitgangspunten van beveiliging tegen brand;
c. het redelijkerwijs te verwachten aantal aanwezige werknemers en andere personen alsmede de tijdstippen waarop zij aanwezig zijn of plegen te zijn;
d. het redelijkerwijs te verwachten aantal personen dat zich bij een ongeval of brand niet zelfstandig in veiligheid kan brengen;
e. de opkomsttijd en mogelijkheden van brandweer en andere hulpverleningsorganisaties;
f. de aanwezigheid van een infrastructuur op het gebied van de arbeidsomstandigheden;
g. de mogelijkheid om met andere arbeidsorganisaties samen te werken;
h. de inschakeling van externe deskundigen.

Artikel 2.18 Operationaliteit, bereikbaarheid, beschikbaarheid en aanwezigheid
1. De bedrijfshulpverlening wordt zodanig georganiseerd dat binnen enkele minuten na het plaatsvinden van een ongeval of brand, de bedrijfshulpverleningstaken op adequate wijze kunnen worden vervuld en dat na aankomst van hulpverleningsorganisaties deze op adequate wijze kunnen worden bijgestaan.
2. Onder alle omstandigheden en met inachtneming van artikel 2.19 zijn bedrijfshulpverleners bereikbaar en beschikbaar om bij een ongeval of brand de bedrijfshulpverleningstaken te vervullen.
3. Indien de veiligheid of de gezondheid van andere werknemers in de nabije omgeving kunnen worden bedreigd, worden door de betrokken werkgevers op het gebied van de bedrijfshulpverlening zodanige organisatorische maatregelen genomen dat de betrokken bedrijfshulpverleners bij een ongeval of brand over en weer bijstand kunnen verlenen.

Artikel 2.19 Aantal bedrijfshulpverleners
1. Het aantal bedrijfshulpverleners is zodanig dat onder alle omstandigheden de vervulling van de taken op het gebied van de bedrijfshulpverlening gewaarborgd is.
2. Onverminderd het eerste lid is in een bedrijf of inrichting waar ten hoogste 250 werknemers werkzaam plegen te zijn, ten minste één bedrijfshulpverlener per 50 of minder aanwezige werknemers aanwezig. Indien in een bedrijf of inrichting slechts één werknemer aanwezig is, beschikt deze over doeltreffende middelen om zich bij een ongeval of brand snel in veiligheid te kunnen stellen.
3. Onverminderd het eerste lid zijn in een bedrijf of inrichting waar meer dan 250 werknemers werkzaam plegen te zijn, in afwijking van het tweede lid, ten minste vijf bedrijfshulpverleners aanwezig. Het tweede lid, laatste volzin, is van toepassing.
4. Indien werkgevers ter uitvoering van hun taken op het gebied van de bedrijfshulpverlening gezamenlijke bedrijfshulpverlening organiseren, worden de afspraken dienaangaande schriftelijk vastgelegd. In dat geval worden voor de toepassing van deze afdeling de betrokken bedrijven of inrichtingen als een geheel beschouwd.
5. De werkgevers die afspraken hebben gemaakt als bedoeld in het vierde lid worden geacht aan de verplichtingen op grond van deze afdeling te hebben voldaan, indien de bedrijfshulpverlening voor het geheel van de betrokken bedrijven of inrichtingen gewaarborgd is.

Artikel 2.20 Veiligheidsinstructies
Ten behoeve van de werknemers zijn voldoende biljetten opgehangen waarop op eenvoudige wijze is aangegeven wat te doen indien zich een ongeval of brand voordoet.

Artikel 2.21 Deskundigheidseisen
1. De bedrijfshulpverleners zijn zodanig opgeleid, dat de bedrijfshulpverlening gewaarborgd is.
2. Bij ministeriële regeling kunnen voor daarbij aan te wijzen categorieën bedrijven of inrichtingen of in verband met bijzondere gevaren, regels worden gesteld met betrekking tot opleiding, deskundigheid en ervaring van bedrijfshulpverleners.

Artikel 2.22 Oefening
Voor bedrijfshulpverleners worden herhalingscursussen en oefeningen of andere activiteiten georganiseerd waaraan de bedrijfshulpverleners deelnemen. Deze cursussen, oefeningen of activiteiten zijn van een zodanige inhoud en frequentie dat de kennis en vaardigheden van de bedrijfshulpverleners op het voor een adequate bedrijfshulpverlening vereiste niveau gehandhaafd blijven.

AFDELING 5 BOUWPLAATSEN

§ 1 Definities en toepasselijkheid

Artikel 2.23 Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. richtlijn: Richtlijn nr. 92/57/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (PbEG L 245);
b. coördinator voor de ontwerpfase: de natuurlijke of rechtspersoon die belast is met de in artikel 2.30 genoemde taken inzake veiligheid en gezondheid gedurende de studie-, de ontwerp- en de uitwerkingsfase van het ontwerp van een bouwwerk;
c. coördinator voor de uitvoeringsfase: de natuurlijke of rechtspersoon die belast is met de in artikel 2.34 genoemde taken inzake veiligheid en gezondheid gedurende de totstandbrenging van een bouwwerk.

Artikel 2.24 Aanwijzing
Voor de toepassing van artikel 28, eerste lid, van de wet worden aangewezen de opdrachtgever, de ontwerpende en de uitvoerende partij.

Artikel 2.25 Toepasselijkheid
Deze afdeling is niet van toepassing op arbeid verricht in winningsindustrieën in dagbouw als bedoeld in afdeling 6.

§ 2 Algemene verplichtingen inzake bouwplaatsen en verplichtingen in verband met het ontwerp van een bouwwerk

Artikel 2.26 Kennisgeving
1. Overeenkomstig het bij ministeriële regeling voorgeschreven model wordt een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet vóór de aanvang van de werkzaamheden op de bouwplaats, in kennis gesteld van de voorgenomen totstandbrenging van een bouwwerk, indien:
a. de geraamde duur van de totstandbrenging van het bouwwerk meer dan 30 werkdagen beslaat en op die bouwplaats meer dan 20 werknemers tegelijkertijd arbeid zullen gaan verrichten, of
b. met de totstandbrenging van het bouwwerk meer dan 500 mensdagen zullen zijn gemoeid.
2. De kennisgeving wordt zichtbaar op de bouwplaats aangebracht. Indien met betrekking tot de in de kennisgeving vermelde gegevens veranderingen optreden, wordt deze dienovereenkomstig gewijzigd.

Artikel 2.27 Veiligheids- en gezondheidsplan
1. Ten aanzien van een bouwwerk als bedoeld in bijlage II bij de richtlijn of een bouwwerk ten aanzien waarvan een kennisgeving als bedoeld in artikel 2.26 wordt gedaan, wordt een veiligheids- en gezondheidsplan opgesteld, waarin ten minste vermeld worden:
a. een beschrijving van het tot stand te brengen bouwwerk;
b. een overzicht van de bij de totstandbrenging van het bouwwerk betrokken natuurlijke of rechtspersonen op de bouwplaats;
c. de naam van de coördinator voor de ontwerpfase;
d. de naam van de coördinator voor de uitvoeringsfase;
e. de inventarisatie en evaluatie van de gevaren overeenkomstig artikel 4 van de wet;
f. de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking tussen werkgevers en in voorkomende gevallen zelfstandig werkenden op de bouwplaats, welke voorzieningen daarbij zullen worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht zal worden uitgeoefend;
g. de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking en het overleg tussen werkgevers en werknemers op de bouwplaats en de wijze waarop de voorlichting en het onderricht van deze werknemers plaatsvindt.
2. In de ontwerpfase van het bouwproces worden in ieder geval de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder a, c, en e, vermeld. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder b, d, f en g, worden in de ontwerpfase vermeld, tenzij deze gegevens in die fase redelijkerwijs niet kenbaar zijn. In dat geval geschiedt de invulling daarvan vóór de aanvang van de werkzaamheden in de uitvoeringsfase van het bouwproces.
3. Indien met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde gegevens gedurende de ontwerpfase of uitvoeringsfase van het bouwproces veranderingen optreden wordt het plan dienovereenkomstig gewijzigd.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 2.28 Aanstelling coördinator voor de ontwerpfase
Ten behoeve van een bouwplaats waar twee of meer werkgevers dan wel één werkgever en een of meer zelfstandig werkenden dan wel twee of meer zelfstandig werkenden arbeid doen of gaan verrichten in verband met de totstandbrenging van een bouwwerk, worden een of meer cordinatoren voor de ontwerpfase aangesteld.

Artikel 2.29 Algemene uitgangspunten inzake veiligheid, gezondheid en welzijn bij het ontwerpen van een bouwwerk
In de studie-, de ontwerp- en de uitwerkingsfase van het ontwerp van een bouwwerk worden bij de bouwkundige, technische of organisatorische keuzen in verband met de planning van de verschillende onderdelen van het bouwwerk of de fasen waarin het bouwwerk of de onderdelen daarvan tot stand worden gebracht, alsmede bij de raming van de duur van deze onderdelen of fasen, de artikelen 3, 4, eerste lid, en 6 van de wet in acht genomen. Voor zover van toepassing wordt daarbij tevens rekening gehouden met veiligheids- en gezondheidsplannen als bedoeld in artikel 2.27, die gedurende de ontwerpfase met betrekking tot verschillende onderdelen van het bouwwerk of de fasen waarin het bouwwerk of de onderdelen daarvan tot stand worden gebracht, zijn of worden opgesteld en met dossiers als bedoeld in artikel 2.30, onder c alsmede met de wijzigingen daarvan op grond van artikel 2.34, onder g.

Artikel 2.30 Coördinatietaken gedurende de ontwerpfase
De coördinator voor de ontwerpfase heeft tot taak om:
a. de uitvoering van artikel 2.29 te coördineren;
b. te zorgen voor de opstelling van een veiligheids- en gezondheidsplan als bedoeld in artikel 2.27; c. een dossier samen te stellen, waarin de voor de veiligheid en gezondheid van werknemers van belang zijnde bouwkundige en technische kenmerken of kenmerken betreffende de inrichting of outillage van het bouwwerk zijn beschreven waarmee bij het verrichten van mogelijke latere werkzaamheden aan het bouwwerk rekening moet worden gehouden, dat is bestemd voor de eigenaar of beheerder van het bouwwerk dan wel degene die kan beslissen over de uitvoering van bedoelde werkzaamheden.

Artikel 2.31 Verplichtingen opdrachtgever
Overeenkomstig het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde:
a. zorgt de opdrachtgever ervoor dat de bij of krachtens de artikelen 2.26 tot en met 2.29 gestelde voorschriften worden nageleefd;
b. neemt de opdrachtgever zodanige maatregelen en richt hij de werkzaamheden zodanig in dat:
1°. door de coördinator voor de ontwerpfase de taken worden uitgeoefend, bedoeld in artikel 2.30;
2°. de coördinator voor de ontwerpfase zijn taken naar behoren kan vervullen;
c. zorgt de opdrachtgever ervoor dat het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.27, deel uitmaakt van het bestek betreffende het bouwwerk.

Artikel 2.32 Verplichtingen ontwerpende partij
1. Ten aanzien van een opdrachtgever-consument zorgt de ontwerpende partij ervoor dat wordt voldaan aan artikel 2.31.
2. Indien twee of meer ontwerpende partijen zich ieder afzonderlijk jegens de opdrachtgever-consument hebben verbonden om een deel van het ontwerp van een bouwwerk tot stand te brengen, wordt in een schriftelijke overeenkomst tussen deze partijen vastgelegd door wie aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 2.31, wordt voldaan.

§ 3 Verplichtingen in verband met de totstandbrenging van een bouwwerk

Artikel 2.33 Aanstelling coördinator voor de uitvoeringsfase
Ten behoeve van een bouwplaats waar twee of meer werkgevers dan wel één werkgever en een of meer zelfstandig werkenden dan wel twee of meer zelfstandig werkenden arbeid gaan of doen verrichten in verband met de totstandbrenging van een bouwwerk, worden een of meer coördinatoren voor de uitvoeringsfase aangesteld.

Artikel 2.34 Coördinatietaken gedurende de uitvoeringsfase

De coördinator voor de uitvoeringsfase heeft tot taak om:
a. de door werkgevers respectievelijk zelfstandig werkenden op grond van de artikelen 2.38 en 2.39 te nemen maatregelen bij de technische of organisatorische keuzen in verband met de planning van de verschillende onderdelen van het bouwwerk of de fasen waarin het bouwwerk of de onderdelen daarvan tot stand worden gebracht, alsmede bij de raming van de duur van de uitvoering van deze onderdelen of fasen, te coördineren, opdat die werkgevers en, indien nodig ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers, zelfstandig werkenden op de bouwplaats, de betreffende maatregelen op samenhangende wijze toepassen;
b. de samenwerking tussen de werkgevers die tegelijkertijd of elkaar opvolgend arbeid doen verrichten te organiseren en te coördineren als bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, onder f en daarbij in voorkomende gevallen mede de op de bouwplaats werkzame zelfstandig werkenden te betrekken;
c. het in artikel 2.27, eerste lid, onder f bedoelde toezicht te coördineren;
d. de voorlichting van werknemers op de bouwplaats te coördineren;
e. de nodige maatregelen te nemen opdat alleen bevoegde personen de bouwplaats kunnen betreden;
f. ervoor te zorgen dat de gegevens, bedoeld in artikel 2.27, eerste lid, onder b, d, f en g, voor zover nodig, in het veiligheids- en gezondheidsplan worden vermeld;
g. ervoor te zorgen dat het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.27, en het dossier, bedoeld in artikel 2.30, onder c, worden aangepast indien de voortgang van het bouwwerk of de onderdelen daarvan daartoe aanleiding geven;
h. zo nodig aanwijzingen te geven indien werkgevers of zelfstandig werkenden naar zijn oordeel niet of in onvoldoende mate of op onjuiste wijze uitvoering geven aan een samenhangende toepassing van hun verplichtingen als bedoeld onder a en b.

Artikel 2.35 Verplichtingen opdrachtgever
1. De opdrachtgever zorgt ervoor dat de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.33 en 2.34, zijn vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst met de uitvoerende partij.
2. Indien twee of meer uitvoerende partijen zich ieder afzonderlijk jegens de opdrachtgever verbonden hebben om een deel van het bouwwerk tot stand te brengen, zorgt de opdrachtgever ervoor dat de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.33 en 2.34, zijn vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst met een van die uitvoerende partijen.

Artikel 2.36 Verplichtingen ontwerpende partij
1. Ten aanzien van een opdrachtgever-consument zorgt de ontwerpende partij ervoor dat wordt voldaan aan artikel 2.35. 2. Artikel 2.32, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.37 Verplichtingen uitvoerende partij
1. Overeenkomstig de artikelen 2.33 en 2.34:
a. zorgt de uitvoerende partij ervoor dat een coördinator voor de uitvoeringsfase wordt aangesteld;
b. neemt de uitvoerende partij zodanige maatregelen en richt hij de werkzaamheden zodanig in dat:
1°. door de coördinator voor de uitvoeringsfase de taken worden uitgeoefend, bedoeld in artikel 2.34;
2°. de coördinator voor de uitvoeringsfase zijn taken naar behoren kan vervullen.
2. De uitvoerende partij zorgt ervoor dat de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking en het overleg tussen werkgevers en werknemers op de bouwplaats op passende wijze wordt gecoördineerd.

Artikel 2.38 Verplichtingen werkgever
1. Bij de uitvoering van zijn verplichtingen op grond van de artikelen 3, 4, 6 en 30, eerste lid, van de wet neemt de werkgever, die met betrekking tot de totstandbrenging van een bouwwerk op een bouwplaats arbeid doet verrichten, doeltreffende maatregelen ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers op die bouwplaats. Deze maatregelen hebben met name betrekking op:
a. het in goede orde en met voldoende bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers in stand houden van de bouwplaats;
b. de veilige plaatsing van de verschillende werkplekken op de bouwplaats, rekening houdend met de toegangsmogelijkheden tot die bouwplaats en de verbindingswegen daarop;
c. het interne transport van de verschillende materialen op de bouwplaats;
d. het onderhoud, de controle vóór inbedrijfstelling en de periodieke controle van installaties en toestellen, teneinde gebreken te voorkomen die de veiligheid en gezondheid van werknemers in gevaar kunnen brengen;
e. de afbakening en inrichting van zones voor definitieve en tussenopslag van verschillende materialen, met name in geval van gevaarlijke materialen of stoffen;
f. de voorzieningen voor de verwijdering van gebruikte gevaarlijke materialen;
g. de opslag en de verwijdering of de afvoer van afval en puin;
h. de aanpassing van de daadwerkelijke duur van de uit te voeren werkzaamheden met betrekking tot de totstandbrenging van het bouwwerk of de fasen waarin die werkzaamheden worden uitgevoerd, afhankelijk van de ontwikkeling met betrekking tot de voortgang van het bouwwerk op de bouwplaats;
i. de samenwerking met andere werkgevers en zelfstandig werkenden op de bouwplaats;
j. de wisselwerking met exploitatiewerkzaamheden op of in de nabijheid van de bouwplaats.
2. De mede op grond van het eerste lid te nemen maatregelen voldoen in ieder geval aan de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 3 van dit besluit.
3. De werkgever is verplicht tot naleving van en medewerking aan het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.27, voor zover en op de wijze als daarin ten aanzien van de door hem te verrichten of te doen verrichten werkzaamheden is bepaald en daarbij rekening te houden met de aanwijzingen van de coördinator voor de uitvoeringsfase.
4. Voor zover de werkgever met betrekking tot de totstandbrenging van een bouwwerk op een bouwplaats zelf arbeid verricht, zijn ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op die bouwplaats artikel 12 van de wet, hoofdstuk 7 en de artikelen 8.1, eerste tot en met vijfde lid, en zevende lid, 8.2 en 8.3 van dit besluit ten aanzien van hem van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.39 Verplichtingen zelfstandig werkende
Ten aanzien van een zelfstandig werkende die met betrekking tot de totstandbrenging van een bouwwerk op een bouwplaats arbeid verricht, zijn ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op die bouwplaats de artikelen 12 en 30, eerste lid, van de wet, artikel 2.38, hoofdstuk 7 en de artikelen 8.1, eerste tot en met vijfde lid, en zevende lid, 8.2 en 8.3 van dit besluit van overeenkomstige toepassing.

AFDELING 6 WINNINGSINDUSTRIEËN IN DAGBOUW

Artikel 2.40 Toepasselijkheid
Deze afdeling is niet van toepassing op arbeid verricht in winningsindustrieën in dagbouw met behulp van baggermaterieel.

Artikel 2.41 Verplichtingen van de werkgever
1. Ter verzekering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers worden de nodige maatregelen genomen opdat:
a. wanneer bemande arbeidsplaatsen in de winningsindustrie in gebruik zijn, toezicht wordt uitgeoefend door een verantwoordelijke persoon;
b. werkzaamheden waaraan een bijzonder gevaar is verbonden, uitsluitend aan vakbekwaam personeel met voldoende ervaring worden opgedragen en overeenkomstig de verstrekte instructies worden uitgevoerd;
c. met regelmatige tussenpozen de nodige veiligheidsoefeningen worden gehouden;
d. situaties die een ernstig gevaar vormen, onverwijld worden gemeld aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet.
2. Opdat in geval van nood onmiddellijk hulp-, vlucht-, evacuatie- en reddingsmaatregelen kunnen worden genomen, worden, in aanvulling op afdeling 4 van hoofdstuk 2, de nodige alarm- of andere communicatie-systemen ter beschikking gesteld.
3. Indien op een arbeidsplaats in de winningsindustrie slechts één werknemer aanwezig is, beschikt deze over telecommunicatiemiddelen om zich met anderen in verbinding te kunnen stellen.

Artikel 2.42 Samenwerking, veiligheids- en gezondheidsplan
1. Voor de toepassing van artikel 30, tweede lid, van de wet worden aangewezen de werkzaamheden verricht in de winningsindustrie in dagbouw.
2. Voor de aanvang van het werk wordt een veiligheids- en gezondheidsplan opgesteld, waarin ten minste vermeld worden:
a. de inventarisatie en evaluatie van de gevaren, bedoeld in artikel 4 van de wet;
b. de maatregelen, bedoeld in artikel 4 van de wet, waarbij met name aandacht is besteed aan de maatregelen die zijn of worden genomen om aan de voorschriften van deze afdeling en de afdelingen 1 en 3 van hoofdstuk 3 van dit besluit te voldoen;
c. de wijze waarop voldaan is aan artikel 30, tweede lid, van de wet, indien op de arbeidsplaats in de winningsindustrie meerdere werkgevers arbeid doen verrichten;
d. de gegevens waaruit blijkt dat het ontwerp, het gebruik en het onderhoud van de arbeidsplaats in de winningsindustrie alsmede de arbeidsmiddelen veilig zijn.
3. In aanvulling op het tweede lid, onder c, coördineert de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats in de winningsindustrie, de uitvoering van alle maatregelen inzake veiligheid en gezondheid en geeft hij in het veiligheids- en gezondheidsplan het doel, de maatregelen en de wijze van uitvoering van deze coördinatie aan.
4. Het veiligheids- en gezondheidsplan wordt herzien bij iedere belangrijke wijziging, uitbreiding of verbouwing van de arbeidsplaats in de winningsindustrie.
5. De werkzaamheden worden overeenkomstig het veiligheids- en gezondheidsplan uitgevoerd.

AFDELING 7 NACHTARBEID

Artikel 2.43 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nachtdienst verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Arbeidstijdenwet.
2. Iedere werknemer die voor de eerste keer arbeid in nachtdienst gaat verrichten wordt, in aanvulling op artikel 24a van de wet, in de gelegenheid gesteld om vóór de aanvang van die arbeid een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
3. Een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in het tweede lid wordt uitgevoerd door een arbodienst waaraan of ten behoeve waarvan een certificaat arbodienst is afgegeven.

AFDELING 8 BIJZONDERE SECTOREN EN BIJZONDERE CATEGORIEËN WERKNEMERS

§ 1 Vervoer

Artikel 2.44 Uitzonderingen voor vervoermiddelen
De afdelingen 4 en 7 van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een luchtvaartuig, een zeeschip of een binnenvaartuig dan wel een voertuig op een openbare weg of een spoor- of tramweg.

§ 2 Thuiswerkers

Artikel 2.45 Toepasselijkheid
Op thuiswerk zijn de afdelingen 1, 3 en 4 van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.