AFDELING 1 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
Artikel 4.1 Zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid
Indien op de arbeidsplaats stoffen aanwezig zijn die gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van werknemers dan wel hinder voor deze kunnen opleveren, wordt de grootst mogelijke zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid in acht genomen.
Artikel 4.3 Verpakking en etikettering
1. Met betrekking tot de verpakking van een stof die gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van werknemers kan opleveren alsmede met betrekking tot de sluiting van die verpakking, is artikel 35, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen van overeenkomstige toepassing.
2. Op de verpakking van een stof die krachtens de Wet milieugevaarlijke stoffen bij de aflevering en bij het ter aflevering voorhanden hebben moet worden geëtiketteerd, worden de aanduidingen die voor die stof bij of krachtens genoemde wet ten behoeve van de aflevering van die stof zijn voorgeschreven, opvallend en goed leesbaar vermeld, met uitzondering van de aanduidingen die betrekking hebben op de categorie «milieu-gevaarlijk».
3. Op de verpakking van een stof als bedoeld in het eerste lid, waarop artikel 34 van de Wet milieugevaarlijke stoffen niet van toepassing is, worden opvallend en goed leesbaar vermeld de naam van de stof en een aanduiding van de aard van het gevaar of de gevaren, verbonden aan die stof.
4. Dit artikel is niet van toepassing op bestrijdingsmiddelen als bedoeld in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.
Artikel 4.4 Voorkomen van ongewilde gebeurtenissen
1. Indien stoffen aanwezig zijn die vanwege de eigenschappen van die stoffen of de omstandigheden waaronder die stoffen voorkomen gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van werknemers kunnen opleveren, zijn zodanige voorzieningen getroffen dat het gevaar, dat zich met betrekking tot die stoffen een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden.
2. Bij het verrichten van arbeid met stoffen als bedoeld in het eerste lid zijn zodanige voorzieningen getroffen, dat het gevaar, dat zich bij die arbeid een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing bij het verrichten van arbeid aan, dan wel het verwijderen van reservoirs, installaties, verpakkingen of andere zaken waarin zich stoffen dan wel restanten van die stoffen als bedoeld in die volzin bevinden.
3. Voorts zijn zodanige voorzieningen getroffen dat in geval zich een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in het eerste, respectievelijk het tweede lid voordoet, de gevolgen daarvan zoveel mogelijk worden beperkt.
4. In ruimten waarin de arbeid, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, wordt uitgevoerd, mogen stoffen in geen grotere hoeveelheden aanwezig zijn dan voor de bedrijfsvoering strikt noodzakelijk is. Evenmin mogen in die ruimten meer werknemers aanwezig zijn dan noodzakelijk is.
5. Arbeid met of in de aanwezigheid van stoffen als bedoeld in het eerste lid mag slechts worden verricht door personen die in een zodanige lichamelijke en geestelijke toestand verkeren en op het gebied van die arbeid over een zodanige basiskennis beschikken, dat zij voldoende in staat zijn de daaraan verbonden gevaren te onderkennen en te voorkomen.
6. Dit artikel is niet van toepassing op het aanwezig zijn, het gebruiken, opslaan of vernietigen van bestrijdingsmiddelen, noch op het verwijderen of vernietigen van lege verpakkingen van bestrijdingsmiddelen als bedoeld in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.
Artikel 4.5 Bijzondere maatregelen ter voorkoming van ongewilde gebeurtenissen
1. Op plaatsen waar stoffen aanwezig zijn die op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen voldoen aan de criteria voor indeling in een of meer van de categorieën «ontplofbaar», «zeer licht ontvlambaar», «licht ontvlambaar», «ontvlambaar», «zeer vergiftig», «vergiftig», «sensibiliserend», «kankerverwekkend», «mutageen» en «voor de voortplanting vergiftig», bedoeld in artikel 34, tweede lid, van die wet, mag niet worden gerookt.
2. Plaatsen waar stoffen aanwezig zijn die op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen voldoen aan de criteria voor indeling in een of meer van de categorieën «zeer vergiftig», «vergiftig», «kankerverwekkend», «mutageen» en «voor de voortplanting vergiftig», bedoeld in artikel 34, tweede lid, van die wet, mogen niet tevens als slaapplaats worden gebruikt noch mag daar voedsel of drank worden genuttigd of bewaard.
3. Stoffen die op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen voldoen aan de criteria voor indeling in een of meer van de categorieën «zeer vergiftig», «vergiftig» en «bijtend», bedoeld in artikel 34, tweede lid, van die wet, worden afgesloten bewaard zodat zij niet in handen van onbevoegden kunnen geraken.
Artikel 4.6 Gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie
1. Indien kan worden vermoed dat werknemers bij verblijf in een ruimte kunnen worden blootgesteld aan stoffen in een zodanige mate dat daardoor gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming of vergiftiging dan wel brand of explosie, mag een werknemer zich niet in die ruimte begeven voordat uit een adequaat onderzoek is gebleken of dat gevaar aanwezig is.
2. Indien uit het in het eerste lid bedoelde onderzoek blijkt dat het daar bedoelde gevaar aanwezig is, worden doeltreffende maatregelen genomen, zodat de werknemers die ruimte zonder gevaar voor verstikking, bedwelming of vergiftiging dan wel brand of explosie kunnen betreden en, in geval direct gevaar ontstaat, zij deze ruimte terstond kunnen verlaten. Indien dat niet mogelijk is en het toch noodzakelijk is om die ruimte te betreden, dan mag dat alleen indien arbeidsmiddelen worden gebruikt die het desbetreffende gevaar niet zelf kunnen veroorzaken alsmede persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar worden gesteld en worden gebruikt. Zo nodig worden de werknemers die de ruimte moeten betreden permanent van buitenaf geobserveerd.
Artikel 4.8 Springstoffen
1. Arbeid waarbij stoffen worden gebruikt voor het springen van objecten of materialen, wordt verricht volgens een vooraf opgesteld springplan dat een deugdelijke beschrijving bevat van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en de wijze waarop deze gevaren zoveel mogelijk voorkomen of beperkt zullen worden.
2. De arbeid, bedoeld in het eerste lid, wordt verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon, die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht, dat is afgegeven door Onze Minister of een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling.
3. Een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in het tweede lid wordt door Onze Minister of de door Onze Minister daartoe aangewezen instelling op schriftelijke aanvraag afgegeven, indien wordt voldaan aan bij ministeriële regeling vastgestelde criteria. Bij die regeling wordt tevens bepaald welke gegevens bij een schriftelijke aanvraag worden verstrekt.
4. Het certificaat van vakbekwaamheid kan worden geweigerd of onder voorschriften worden verleend of verlengd dan wel ingetrokken, indien gegronde vrees bestaat dan wel is gebleken dat niet of niet volledig wordt voldaan aan het bij of krachtens dit artikel bepaalde.
5. Voor de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid is een bij ministeriële regeling vast te stellen vergoeding verschuldigd.
6. Het in het eerste respectievelijk tweede lid bedoelde springplan en certificaat van vakbekwaamheid zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 32 van de wet.
7. Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden worden bij ministeriële regeling nadere regels gesteld.
AFDELING 2 VOORSCHRIFTEN VOOR HET WERKEN MET KANKERVERWEKKENDE STOFFEN EN PROCESSEN
§ 1 Definities en toepasselijkheid
§ 2 Schriftelijke beoordeling en vastlegging van gegevens
Artikel 4.15 Lijst van werknemers
1. Er wordt een lijst bijgehouden van werknemers die belast zijn met werkzaamheden die blijkens de beoordeling, bedoeld in artikel 4.14, gevaar opleveren voor de veiligheid en de gezondheid, onder vermelding van de blootstelling die zij hebben ondergaan voor zover hierover gegevens beschikbaar zijn.
2. Iedere werknemer heeft recht op inzage in de gegevens die in de lijst, bedoeld in het eerste lid, met betrekking tot hem zijn opgenomen.
§ 3 Grenswaarden en voorkomen of beperken van blootstelling
Artikel 4.16 Grenswaarden
1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de grenswaarden waarboven het blootstellingsniveau of het gemiddelde blootstellingsniveau van kankerverwekkende stoffen en stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen niet mag uitgaan.
2. Bij overschrijding van een waarde als bedoeld in het eerste lid worden onverwijld doeltreffende maatregelen genomen om die concentratie terug te brengen tot beneden die waarde.
3. Zolang de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd of niet tot een doeltreffende bescherming leiden, mag de arbeid alleen worden voortgezet, indien doeltreffende maatregelen zijn genomen om schade aan de gezondheid van werknemers te voorkomen.
Artikel 4.17 Voorkomen van blootstelling; vervangen
Zodanige technische en organisatorische maatregelen zijn genomen dat het gevaar van blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende stoffen en processen zoveel mogelijk bij de bron daarvan wordt voorkomen, met name door kankerverwekkende stoffen en processen, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, te vervangen door stoffen of processen waarbij de werknemers, gelet op de eigenschappen van die stoffen of processen, de aard van de arbeid, de werkmethoden en de werkomstandigheden, niet of minder aan gevaar voor hun veiligheid of gezondheid worden blootgesteld.
Artikel 4.18 Voorkomen of beperken van blootstelling
1. Voor zover uit de resultaten van de in artikel 4.14, eerste lid, bedoelde beoordeling blijkt dat er gevaar voor de gezondheid van de werknemers bestaat en dat het op doeltreffende wijze voorkomen van blootstelling door het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 4.17 technisch niet uitvoerbaar is, wordt het gevaar van blootstelling, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, bij de bron daarvan voorkomen of teruggebracht tot een niveau waarop geen schade aan de gezondheid kan optreden, met name door de productie en het gebruik van kankerverwekkende stoffen of processen plaats te doen vinden in een gesloten systeem.
2. Indien het voorkomen van blootstelling of het terugbrengen van blootstelling tot een niveau waarop geen schade aan de gezondheid kan optreden als bedoeld in het eerste lid technisch niet uitvoerbaar is, worden kankerverwekkende stoffen op doeltreffende wijze aan de bron verwijderd, onder meer door plaatselijke afvoer van de lucht, zo nodig aangevuld door algemene ventilatie, waarbij gelijktijdig voldoende toevoer van niet-verontreinigde lucht is gewaarborgd zonder dat hierbij gevaar ontstaat voor de volksgezondheid en het milieu.
3. Indien de in het tweede lid bedoelde maatregelen technisch niet uitvoerbaar zijn, worden maatregelen genomen om blootstelling van werknemers te beperken tot een zo laag mogelijk niveau als technisch uitvoerbaar is door zoveel mogelijk mens en bron te scheiden.
4. Wanneer het technisch niet uitvoerbaar is om de blootstelling van werknemers te voorkomen of te beperken tot een voldoende laag niveau door middel van de in het derde lid bedoelde maatregelen, worden aan werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld. Indien de werkzaamheden worden verricht met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, mag dit niet blijvend op deze wijze geschieden en wordt de duur van het dragen daarvan voor ieder van deze werknemers tot het strikt noodzakelijke beperkt.
Artikel 4.21 Onvoorziene toename van het blootstellingsniveau
1. Indien zich een gebeurtenis voordoet die kan leiden tot een onvoorziene toename van het blootstellingsniveau, bedoeld in artikel 4.14, derde lid, worden de werknemers onverwijld hierover ingelicht en wordt er zorg voor gedragen dat zij zich verwijderen uit de gevarenzone.
2. Indien zich een onvoorziene toename van het blootstellingsniveau voordoet, wordt de ondernemingsraad of worden, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers, onmiddellijk in kennis gesteld van de oorzaken van de toename, de hoogte van het blootstellingsniveau en van de maatregelen die worden genomen om de oorzaken weg te nemen en blootstelling zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
3. Indien zich een onvoorziene toename van het blootstellingsniveau voordoet, mogen uitsluitend de werknemers of andere personen, belast met het uitvoeren van de noodzakelijke herstelwerkzaamheden, met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, de gevarenzone betreden. Deze werknemers en andere personen mogen niet langer dan strikt noodzakelijk voor het herstel van de normale toestand in de desbetreffende zone aanwezig zijn.
4. Voorkomen wordt dat anderen dan de in het derde lid bedoelde personen de gevarenzones betreden.
§ 4 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Artikel 4.22 Onderzoek
1. Iedere werknemer die voor de eerste keer wordt belast met werkzaamheden die blijkens de beoordeling, bedoeld in artikel 4.14, gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid en gezondheid, wordt, in aanvulling op artikel 24a van de wet, in de gelegenheid gesteld om vóór de aanvang van die werkzaamheden een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
2. Indien bij een werknemer een afwijking wordt geconstateerd die het gevolg zou kunnen zijn van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen of processen, worden werknemers, die op soortgelijke wijze zijn blootgesteld, tussentijds in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
3. Op verzoek van de werkgever of de betrokken werknemer wordt het arbeidsgezondheidskundig onderzoek opnieuw uitgevoerd. De resultaten van het hernieuwde onderzoek treden in de plaats van het daaraan voorafgaande.
4. Een werknemer als bedoeld in het eerste lid wordt geïnformeerd over de wijze waarop hij na beëindiging van de blootstelling in de gelegenheid wordt gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
Artikel 4.23 Uitvoering en inhoud van onderzoek
1. Een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 4.22 wordt uitgevoerd door een arbodienst waaraan of ten behoeve waarvan een certificaat arbodienst is afgegeven.
2. De arbodienst heeft recht op inzage in de in artikel 4.15 bedoelde lijst van blootgestelde werknemers. Hem staan voorts alle gegevens ter beschikking die hij nodig heeft om de blootstelling van de werknemers aan kankerverwekkende stoffen en processen te kunnen beoordelen en te kunnen adviseren over de periodiciteit en inhoud van het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.22, de te nemen preventieve maatregelen of persoonlijke beschermende maatregelen.
3. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek vindt plaats met inachtneming van de praktische aanbevelingen, opgenomen in bijlage II bij de richtlijn.
Artikel 4.24 Dossiers en registratie
1. De arbodienst houdt van iedere werknemer die een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 4.22 heeft ondergaan, een persoonlijk medisch dossier bij.
2. Iedere werknemer heeft recht op inzage in het hem betreffende medisch dossier.
3. De resultaten van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek worden, voorzien van een toelichting, in statistische, niet tot individuen herleidbare vorm ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers.
4. De resultaten van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek worden in passende vorm geregistreerd en voor iedere werknemer tot ten minste 40 jaar na beëindiging van diens blootstelling aan kankerverwekkende stoffen of processen bewaard, evenals de in artikel 4.15 bedoelde lijst van blootgestelde werknemers.
5. In geval de werkzaamheden in het bedrijf of de inrichting van de werkgever gedurende de termijn van 40 jaar, bedoeld in het vierde lid, worden gestaakt, worden de in het vierde lid bedoelde documenten overgedragen aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet.
AFDELING 3 VINYLCHLORIDEMONOMEER
Artikel 4.26 Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, meten
1. Gedurende de arbeid met vinylchloridemonomeer wordt in het kader van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 4 van de wet, de concentratie daarvan in de lucht op de arbeidsplaats op continue, permanent sequentiële of discontinue wijze gemeten.
2. Metingen worden op continue of permanent sequentiële wijze verricht, indien vinylchloridemonomeer binnen de arbeidszone in vinylchloridepolymeer wordt omgezet en de arbeidszone zich in een gebouw bevindt.
Artikel 4.27 Meetpunt
Het meetpunt of de meetpunten is respectievelijk zijn zodanig gekozen, dat de gemeten concentraties van vinylchloridemonomeer zo representatief mogelijk en in geen geval te laag zijn voor de mate waarin een werknemer mag worden geacht in zijn arbeidszone aan vinylchloridemonomeer te worden blootgesteld.
Artikel 4.28 Meetinstrumenten
1. De metingen worden verricht met behulp van instrumenten die ten minste een derde van de in artikel 4.30, eerste lid, eerste volzin, genoemde grenswaarde betrouwbaar kunnen registreren. De instrumenten worden regelmatig geijkt overeenkomstig methoden, voorgeschreven door de algemeen erkende regelen der techniek.
2. Voor zover metingen worden verricht met behulp van instrumenten die niet uitsluitend de concentratie van vinylchloridemonomeer registreren, wordt de uitkomst beschouwd als totale registratie van vinylchloridemonomeer.
Artikel 4.29 Resultaten van metingen
De uitkomsten van metingen als bedoeld in artikel 4.26 worden schriftelijk vastgelegd met vermelding van de arbeidsplaatsen en tijdvakken waarop zij betrekking hebben. De uitkomsten worden desgevraagd ter beschikking gesteld van de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers. De gegevens worden ten minste drie jaar bewaard.
Artikel 4.30 Grenswaarde
1. De gemiddelde uitkomst van continue of permanent sequentieel verrichte metingen mag, telkens berekend over een periode van een jaar, de grenswaarde van 3 ppm (delen per miljoen) niet overschrijden. De berekeningswijze geschiedt volgens de methode van het rekenkundig gemiddelde.
2. Van discontinu verrichte metingen is het aantal zodanig dat met een statistische waarschijnlijkheid van ten minste 95% kan worden aangenomen dat de in het eerste lid genoemde grenswaarde niet zal worden overschreden. De berekeningswijze geschiedt volgens de methode van het rekenkundig gemiddelde. De uitkomst van zodanige metingen wordt beoordeeld met inachtneming van de hypothesen en berekeningen, bedoeld in bijlage I, onder 2, 3 en 4, bij de richtlijn. De gemiddelde uitkomst van de metingen mag, telkens berekend over een periode van een jaar, de in het eerste lid genoemde grenswaarde niet overschrijden.
3. Indien op grond van metingen over een kortere periode dan een jaar met toepassing van de punten 2, 3 en 4 van de in het tweede lid genoemde bijlage, kan worden aangenomen dat de in het eerste lid genoemde grenswaarde zal worden overschreden, worden onmiddellijk voorzieningen getroffen om de concentratie van vinylchloridemonomeer te beperken. Daarna wordt opnieuw gemeten. Het treffen van voorzieningen als bedoeld in de eerste volzin mag eerst worden beëindigd, indien de in het eerste lid genoemde grenswaarde blijkens nieuwe metingen niet zal worden overschreden.
4. Voor het berekenen van de uitkomsten, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, worden de uitkomsten buiten beschouwing gelaten van metingen, verricht tijdens een periode waarin een als abnormaal te beschouwen concentratie als bedoeld in artikel 4.31 optreedt.
Artikel 4.31 Bewakingssysteem
1. In de arbeidszone is voorzien in een deugdelijk bewakingssysteem dat in werking moet zijn gedurende de arbeidstijd en dat waarschuwt zodra in de lucht van de arbeidszone een concentratie van vinylchloridemonomeer optreedt die, gelet op de aard van de arbeid, als abnormaal te beschouwen is. Een concentratie is als abnormaal te beschouwen als deze gelijk is aan of hoger is dan 30 ppm gemiddeld over twee minuten, 20 ppm gemiddeld over 20 minuten of 15 ppm gemiddeld over één uur.
2. In geval van een als abnormaal te beschouwen concentratie als bedoeld in het eerste lid, worden onmiddellijk voorzieningen getroffen om de oorzaak van die concentratie te achterhalen en deze tot een normale concentratie terug te brengen.
3. Van een abnormale concentratie als bedoeld in het eerste lid worden de datum alsmede de tijdstippen van begin en einde schriftelijk vastgelegd. Deze gegevens worden ten minste drie jaar bewaard.
Artikel 4.32 Voorkomen of beperken van blootstelling
1. Ter voorkoming van verontreiniging door vinylchloridemonomeer in de lucht van de plaats of plaatsen die een werknemer inneemt bij het reinigen, onderhouden of herstellen van technische apparatuur waarmee arbeid met vinylchloridemonomeer wordt verricht, worden alle maatregelen genomen die redelijkerwijs mogelijk zijn.
2. Indien ondanks de genomen maatregelen het voorkomen van de verontreiniging niet mogelijk is, wordt bij de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden een zodanige werkwijze toegepast en vindt een zodanige afzuiging of verversing van lucht plaats, dat de concentratie van vinylchloridemonomeer op de in het eerste lid bedoelde plaats of plaatsen zo gering mogelijk is. De verontreinigde lucht wordt op veilige wijze afgevoerd of onschadelijk gemaakt.
Artikel 4.33 Lijst met blootstellingsgegevens
Zolang een werknemer aan een bedrijf of inrichting verbonden is voor het verrichten van arbeid met vinylchloridemonomeer, wordt op een lijst aantekening gehouden van gegevens over de aard van die arbeid en over de duur van zijn blootstelling aan vinylchloridemonomeer. De gegevens worden de werknemer op diens verzoek ter inzage verstrekt. De lijst wordt ten minste dertig jaar bewaard.
Artikel 4.34 Persoonlijke beschermingsmiddelen
In de gevallen waarin de concentratie van vinylchloridemonomeer die zich in de lucht van een arbeidszone bevindt, gelijk is aan of hoger is dan een van de in artikel 4.31 genoemde waarden alsmede in de gevallen waarin tijdens werkzaamheden aan technische apparatuur waarmee arbeid met vinylchloridemonomeer wordt verricht, de concentratie daarvan gelijk is aan of hoger is dan 8 ppm gemiddeld over één uur, worden persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld en gebruikt.
Artikel 4.35 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
1. Iedere werknemer wordt, in aanvulling op artikel 24a van de wet, vóór de aanvang van de arbeid met vinylchloridemonomeer in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan, dat gericht is op de gevaren voor de gezondheid, verbonden aan de blootstelling van vinylchloridemonomeer.
2. Zolang de blootstelling aan vinylchloridemonomeer duurt, worden de betrokken werknemers ten minste éénmaal in de twee jaar opnieuw in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in het eerste lid te ondergaan.
3. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, vindt plaats met inachtneming van de richtlijnen voor het geneeskundig toezicht op de werknemers, opgenomen in bijlage II bij de richtlijn.
4. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt uitgevoerd door een arbodienst, waarvan of ten behoeve waarvan een certificaat arbodienst is afgegeven.
5. De resultaten van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek worden in passende vorm geregistreerd en tot dertig jaar na de arbeid met vinylchloridemonomeer bewaard.
6. Aan de arbodienst wordt inzage gegeven in de gegevens die op de in artikel 4.33 bedoelde lijst zijn opgenomen.
7. Op verzoek van de werkgever of de betrokken werknemer wordt het arbeidsgezondheidskundig onderzoek opnieuw uitgevoerd. De resultaten van het hernieuwde onderzoek treden in de plaats van het daaraan voorafgaande.
AFDELING 4 BENZEEN
Artikel 4.36 Benzeenverbod
1. Het gebruik van benzeen of van een product waarvan het gehalte aan benzeen meer dan 1 volume-procent bedraagt als oplos-, reinigings- of verdunningsmiddel is niet toegestaan, tenzij zulks geschiedt in een gesloten systeem of op een andere wijze waardoor in ten minste gelijke mate bescherming tegen blootstelling daaraan wordt geboden.
2. Indien van benzeen of van een product als bedoeld in het eerste lid gebruik wordt gemaakt anders dan als oplos-, reinigings- of verdunnings-middel, wordt dit zoveel mogelijk uitgevoerd in een gesloten systeem.
3. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van tetrachloorkoolstof, pentachloorethaan en 1.1.2.2.-tetrachloorethaan alsmede ten aanzien van een product waarvan het gehalte aan een van de vorengenoemde stoffen meer dan 1 volume-procent bedraagt.
4. Voor zover het gebruik van benzeen, van tetrachloorkoolstof, pentachloorethaan en 1.1.2.2.-tetrachloorethaan op grond van dit artikel is toegestaan, is daarop afdeling 2 van dit hoofdstuk van toepassing.
AFDELING 5 ASBEST
§ 1 Definities
Artikel 4.38 Spuitverbod
Het is verboden asbest of asbesthoudende producten en crocidoliet of crocidoliethoudende producten te verspuiten.
Artikel 4.39 Crocidolietverbod
1. Het is verboden crocidoliet of crocidoliethoudende producten te bewerken.
2. Het is verboden crocidoliet of crocidoliethoudende producten te verwerken.
3. Het is verboden crocidoliet of crocidoliethoudende producten in voorraad te houden.
Artikel 4.41 Asbestverbod
1. Het is verboden asbest of asbesthoudende producten te bewerken.
2. Het is verboden asbest of asbesthoudende producten te verwerken.
3. Het is verboden asbest of asbesthoudende producten in voorraad te houden.
§ 3 Voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten
Artikel 4.43 Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, beoordelen
1. Bij arbeid waarbij gevaar voor blootstelling van werknemers aan asbeststof bestaat wordt in het kader van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 4 van de wet, de aard, de mate en de duur van de blootstelling beoordeeld teneinde de gevaren voor de werknemers te kunnen bepalen.
2. De beoordeling wordt, in aanvulling op artikel 4 van de wet, herzien indien er redenen zijn om aan te nemen dat de uitgevoerde beoordeling onjuist is.
3. De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel kenbaar te maken over een beoordeling en over de resultaten daarvan.
Artikel 4.46 Grenswaarde
1. De concentratie van asbeststof in de lucht mag de grenswaarde van 0,30 vezel per kubieke centimeter, vastgesteld, berekend of gemeten over een referentieperiode van acht uur, niet overschrijden.
2. Bij overschrijding van de in het eerste lid genoemde grenswaarde worden zo spoedig mogelijk doeltreffende maatregelen genomen om de concentratie terug te brengen tot beneden die waarde. Nadat de maatregelen zijn genomen wordt de concentratie gemeten overeenkomstig artikel 4.50, tweede lid. De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel over de in de eerste volzin bedoelde maatregelen kenbaar te maken. Hen wordt vervolgens kennis gegeven van de resultaten van de metingen.
3. Zolang de in het tweede lid bedoelde maatregelen om de concentratie terug te brengen nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd of niet tot een doeltreffende bescherming leiden, mag de arbeid op de betreffende arbeidsplaats alleen worden voortgezet indien de betrokken werknemers doeltreffend zijn beschermd tegen blootstelling aan asbeststof.
4. Wanneer de blootstelling van de werknemers aan asbeststof redelijkerwijs niet met andere middelen kan worden beperkt dan met behulp van persoonlijke beschermingsmiddelen, mag dit niet bij voortduring op deze wijze geschieden en wordt de duur van het dragen daarvan voor iedere werknemer tot het strikt noodzakelijke beperkt.
§ 4 Aanvullende voorschriften voor het werken met asbest en asbest-houdende producten
Artikel 4.48 Schakelbepaling
Indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.43, eerste en tweede lid, blijkt dat de concentratie van asbeststof in de lucht waaraan werknemers in verband met de arbeid worden blootgesteld, gelijk is aan of hoger is dan de beide in artikel 4.44 genoemde actieniveaus, gelden naast de voorschriften van paragraaf 3, tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften.
Artikel 4.50 Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, meten
1. De concentratie van asbeststof in de lucht waaraan de werknemers in verband met de arbeid worden blootgesteld wordt, in het kader van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 4 van de wet, ten minste éénmaal in de drie maanden door middel van het nemen van monsters gemeten en voorts telkens wanneer zich een verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling voordoet. Deze frequentie mag worden teruggebracht tot éénmaal per jaar, indien er geen verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling heeft plaatsgevonden en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken dat de concentratie van asbeststof in de lucht niet meer bedroeg dan de helft van de in artikel 4.46 genoemde grenswaarde.
2. De metingen en monsterneming worden uitgevoerd volgens een bij ministeriële regeling vast te stellen methode of wel een andere methode, indien deze gelijkwaardige resultaten oplevert.
3. De resultaten van de op grond van het eerste lid uitgevoerde metingen worden, voorzien van een toelichting, ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers.
4. De metingen, bedoeld in het eerste lid, worden regelmatig volgens een tevoren opgesteld plan uitgevoerd, waarbij de monsterneming representatief is voor de blootstelling van de werknemers aan asbeststof. De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel over de wijze van monsterneming kenbaar te maken.
5. Indien werknemers op een zelfde plaats identieke of gelijksoortige taken verrichten en dientengevolge aan dezelfde gevaren worden blootgesteld, mag de monsterneming voor deze werknemers op groepsbasis worden uitgevoerd.
6. De monsterneming wordt zodanig uitgevoerd dat hetzij door meting hetzij door berekening, gewogen in de tijd, de blootstelling van werknemers aan asbeststof kan worden vastgesteld die representatief is voor een referentieperiode van 8 uur.
7. Het nemen van monsters wordt uitgevoerd door personeel dat de daartoe vereiste geschiktheid bezit. De daarop volgende monsteranalyse wordt uitgevoerd in laboratoria die adequaat toegerust zijn voor deze analyse alsmede ervaring hebben met de vereiste identificatietechnieken.
Artikel 4.51 Hygiënische beschermingsmaatregelen
1. De plaatsen waar arbeid met asbest of asbesthoudende producten wordt verricht, worden duidelijk afgebakend en gemarkeerd door waarschuwingsborden die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde. Alleen werknemers die beroepshalve of uit hoofde van hun functie deze plaatsen moeten betreden, mogen daar worden toegelaten.
2. Zones zijn ingericht waar de werknemers zonder gevaar voor besmetting door asbeststof kunnen eten en drinken.
3. Werkkleding die door de werknemers bij de arbeid wordt gedragen wordt aan de werknemers ter beschikking gesteld. Deze kleding voldoet aan afdeling 1 van hoofdstuk 8.
4. In aanvulling op artikel 3.22 wordt de werkkleding op een andere plaats opgeborgen dan de overige kleding.
5. De werkkleding mag uitsluitend buiten het bedrijf of de inrichting worden gebracht indien dit geschiedt met het doel deze te laten reinigen in daartoe adequaat uitgeruste wasserijen. In dat geval wordt de werkkleding in een daartoe geschikte en gesloten verpakking vervoerd.
6. In aanvulling op artikel 3.23 zijn voor de werknemers doelmatige wasgelegenheden en doucheruimten beschikbaar.
7. Wanneer beschermende uitrusting wordt verstrekt, wordt deze op een daartoe aangewezen plaats bewaard en na ieder gebruik gecontroleerd en gereinigd. Defecte uitrusting mag niet worden gebruikt.
Artikel 4.52 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
1. Vóór de aanvang van de blootstelling aan asbeststof worden de betrokken werknemers, in aanvulling op artikel 24a van de wet, in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan dat gericht is op de gevaren voor de gezondheid verbonden aan de blootstelling.
2. Zolang de blootstelling aan asbeststof duurt, worden de betrokken werknemers ten minste éénmaal in de drie jaar opnieuw in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in het eerste lid te ondergaan.
3. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, omvat in ieder geval een specifiek onderzoek van de borstkas en wordt uitgevoerd door een arbodienst waaraan of ten behoeve waarvan een geldig certificaat arbodienst is afgegeven.
4. De resultaten van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek worden in passende vorm geregistreerd.
5. Aan de arbodienst wordt inzage gegeven in de gegevens die in het in artikel 4.53 bedoelde register zijn vermeld.
6. Op verzoek van de werkgever of de betrokken werknemer wordt het in dit artikel bedoelde arbeidsgezondheidskundig onderzoek opnieuw uitgevoerd. Het resultaat van het hernieuwde arbeidsgezondheidskundig onderzoek treedt in de plaats van het daaraan voorafgaande.
7. Indien het resultaat van het in dit artikel bedoelde arbeidsgezondheidskundig onderzoek daartoe aanleiding geeft, worden doeltreffende maatregelen genomen om schade voor de gezondheid van de betrokken werknemer door blootstelling aan asbeststof te voorkomen.
Artikel 4.53 Registratie
1. Van iedere werknemer die in verband met de arbeid wordt blootgesteld aan asbeststof wordt aantekening gehouden in een register, waarbij de aard en de duur van de arbeid alsmede de mate van de blootstelling worden vermeld.
2. Iedere werknemer wordt in kennis gesteld van zijn persoonlijke gegevens in het register.
3. De gegevens in het register worden, voorzien van een toelichting, in statistische, niet tot individuen herleidbare vorm, ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers.
4. De registers, bedoeld in het eerste lid, en in artikel 4.52, vierde lid, worden ten minste dertig jaar na het einde van de blootstelling aan asbest of asbesthoudende producten bewaard.
§ 5 Bijzondere bepalingen inzake het slopen van asbest, asbesthoudende producten, crocidoliet en crocidoliethoudende producten
§ 6 Bijzondere bepalingen inzake crocidoliet en crocidoliethoudende producten
§ 7 Bijzondere bepalingen inzake voorlichting en onderricht
AFDELING 6 SPECIFIEKE GEZONDHEIDSSCHADELIJKE STOFFEN
Artikel 4.58 Propaansultonverbod
1. Het is verboden propaansulton (CAS-nummer 1120–71–4) te vervaardigen of te gebruiken.
2. Het is verboden propaansulton, anders dan ten behoeve van doorvoer, in voorraad te houden.
Artikel 4.62 Toepasselijkheid
Voor zover de werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 4.59, eerste en tweede lid, en 4.60, eerste en zevende lid, zijn toegestaan, is daarop afdeling 2 van dit hoofdstuk van toepassing.
AFDELING 7 LOOD EN LOODWIT
§ 1 Lood
Artikel 4.63 Definitie lood
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze afdeling bepaalde wordt onder lood verstaan: metallisch lood en zijn ionverbindingen.
2. Onder lood wordt niet verstaan: loodalkylen.
Artikel 4.64 Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, beoordelen
1. Bij arbeid waarbij gevaar voor blootstelling van werknemers aan lood bestaat, worden, in het kader van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 4 van de wet, de aard, de mate en de duur van de blootstelling beoordeeld teneinde het gevaar voor de werknemers te bepalen.
2. De beoordeling wordt, in aanvulling op artikel 4 van de wet, herzien, indien er redenen zijn om aan te nemen dat de uitgevoerde beoordeling onjuist is.
3. De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers, wordt de gelegenheid gegeven een oordeel te geven over een beoordeling en over de resultaten daarvan.
Artikel 4.65 Eerste actieniveau loodgehalte in het bloed
Indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.64, eerste en tweede lid, blijkt, dat het loodgehalte in het bloed van enige blootgestelde werknemer hoger is dan het bij ministeriële regeling vastgestelde eerste actieniveau met betrekking tot het loodgehalte in het bloed, worden, in aanvulling op artikel 24a van de wet, de werknemers, zo vaak als nodig is, in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan dat gericht is op het beperken van de gevaren voor de gezondheid verbonden aan de blootstelling aan lood. Artikel 4.74 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4.67 Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, meten
1. De concentratie van lood in de lucht waaraan de werknemers in verband met de arbeid worden blootgesteld wordt, in het kader van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 4 van de wet, ten minste om de drie maanden gemeten. Deze frequentie mag in bij ministeriële regeling bepaalde gevallen worden teruggebracht tot éénmaal per jaar.
2. De metingen, bedoeld in het eerste lid, zijn representatief voor de blootstelling van de werknemers aan lood. Zij worden uitgevoerd door het nemen van een of meer luchtmonsters en wel op een zodanige wijze, dat de vermoedelijke maximale blootstelling van de werknemers aan lood kan worden beoordeeld. De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel te geven over de wijze van monsterneming.
3. Indien werknemers op een zelfde plaats identieke of gelijksoortige taken verrichten en dientengevolge aan dezelfde gevaren worden blootgesteld, mag de monsterneming voor deze werknemers op groepsbasis worden uitgevoerd met dien verstande, dat in dat geval voor ten minste een op de tien werknemers een luchtmonster wordt genomen.
4. Bij de eerste meting, nadat is geconstateerd, dat een van de in artikel 4.66 bedoelde actieniveaus is overschreden, bedraagt de totale duur van de monsterneming ten minste 4 uur. De totale duur van de monsterneming mag voorts niet minder dan 4 uur bedragen, indien de voorafgaande meting heeft geresulteerd in waarden met betrekking tot de concentratie van lood in de lucht, die hoger zijn dan die welke eerder zijn verkregen.
5. Bij ministeriële regeling worden de technische specificaties van de apparatuur met behulp waarvan de in dit artikel bedoelde metingen worden uitgevoerd, vastgesteld alsmede regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de luchtmonsters worden geanalyseerd.
Artikel 4.68 Luchtgrenswaarde
1. De concentratie van lood in de lucht waaraan de werknemers in verband met de arbeid worden blootgesteld, mag de bij ministeriële regeling daarvoor vastgestelde grenswaarde niet overschrijden. Bij die regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de voorgaande volzin.
2. Bij overschrijding van de in het eerste lid bedoelde waarde worden zo spoedig mogelijk doeltreffende maatregelen genomen om de concentratie terug te brengen tot beneden die waarde. De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel over de maatregelen te geven. Nadat de maatregelen zijn genomen wordt de concentratie gemeten overeenkomstig artikel 4.67.
3. Zolang de in het tweede lid bedoelde maatregelen nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd of niet tot een doeltreffende bescherming leiden, mag de arbeid op de desbetreffende arbeidsplaats alleen worden voortgezet, indien doeltreffende maatregelen zijn genomen ter bescherming van de betrokken werknemers. Het tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
4. Wanneer de blootstelling van de werknemers aan lood redelijkerwijs niet met andere middelen kan worden beperkt dan met behulp van persoonlijke beschermingsmiddelen, mag dit niet blijvend op deze wijze geschieden en wordt de duur van het dragen daarvan voor iedere werknemer tot het strikt noodzakelijke beperkt.
5. Indien bij bepaalde werkzaamheden overschrijding van de in het eerste lid bedoelde waarde kan worden verwacht en technische maatregelen ter beperking van de blootstelling van de werknemers redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn, mag tot het verrichten van deze werkzaamheden slechts worden overgegaan, indien doeltreffende maatregelen zijn genomen ter bescherming van de betrokken werknemers en de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers de gelegenheid is gegeven een oordeel over die maatregelen te geven.
6. Bij incidenten die kunnen leiden tot een aanzienlijke toename van de blootstelling van werknemers aan lood, worden de werknemers onverwijld van de desbetreffende arbeidsplaats verwijderd. Slechts de werknemers, belast met het uitvoeren van de noodzakelijke herstelwerkzaamheden, mogen met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen de desbetreffende zone betreden.
Artikel 4.69 Registratie
De resultaten van de op grond van de artikelen 4.67 en 4.68 uitgevoerde metingen van de concentratie van lood in de lucht worden in passende vorm geregistreerd en voor iedere werknemer tot ten minste tien jaar na beëindiging van diens blootstelling aan lood bewaard. Zij worden, voorzien van een toelichting, ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers.
Artikel 4.70 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
1. De werknemers worden, in aanvulling op artikel 24a van de wet, vóór of bij de aanvang van de blootstelling aan lood in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan, dat gericht is op het beperken van de gevaren voor de gezondheid die aan de blootstelling zijn verbonden. Dit arbeidsgezondheidskundig onderzoek omvat onder meer een meting van het loodgehalte in het bloed.
2. Indien de werknemer gedurende minder dan een maand gevaar van hoge blootstelling loopt, mag de meting van het loodgehalte in het bloed worden vervangen door de meting van het delta-aminolevulinezuur-gehalte in de urine (ALAU).
3. De werknemers worden na de aanvang van de blootstelling aan lood ten minste éénmaal per jaar opnieuw in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in het eerste lid te ondergaan, met dien verstande dat de gelegenheid tot meting van het loodgehalte in het bloed ten minste tweemaal per jaar wordt gegeven. De frequentie waarmee de gelegenheid tot meting van het loodgehalte in het bloed wordt gegeven, mag in bij ministeriële regeling bepaalde gevallen worden teruggebracht tot éénmaal per jaar.
4. Bij overschrijding van de in artikel 4.68 bedoelde waarde wordt de werknemers onverwijld de gelegenheid gegeven tot meting van het loodgehalte in het bloed, indien de dienst, bedoeld in artikel 4.74, zulks noodzakelijk oordeelt.
5. Bij ministeriële regeling worden de methoden vastgesteld, volgens welke het in dit artikel bedoelde loodgehalte in het bloed en het ALAU worden gemeten.
Artikel 4.71 Derde actieniveau
1. Indien uit een overeenkomstig artikel 4.70 uitgevoerde meting van het loodgehalte in het bloed van een werknemer blijkt, dat dit gehalte hoger is dan het bij ministeriële regeling daarvoor vastgestelde derde actieniveau, doch lager dan de in artikel 4.72 bedoelde waarde, wordt de betrokken werknemer zo spoedig mogelijk in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 4.70, eerste lid te ondergaan, tenzij uit een nieuwe meting van het loodgehalte in het bloed, die binnen een maand na de eerdere meting wordt verricht overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 4.70, vijfde lid, blijkt dat het derde actieniveau niet meer wordt overschreden.
2. Indien het resultaat van het in het eerste lid bedoelde arbeidsgezondheidskundig onderzoek daartoe aanleiding geeft, worden doeltreffende maatregelen genomen om schade aan de gezondheid van de betrokken werknemer door blootstelling aan lood te voorkomen.
3. De betrokken werknemer wordt voorts met kortere tussenpozen dan in artikel 4.70, derde lid, is voorgeschreven, opnieuw in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 4.70, eerste lid te ondergaan, totdat het loodgehalte in zijn bloed lager is dan het in het eerste lid bedoelde actieniveau.
Artikel 4.72 Bloedgrenswaarde
1. Indien uit een overeenkomstig artikel 4.70 of artikel 4.71 uitgevoerde meting van het loodgehalte in het bloed van een werknemer blijkt, dat dit gehalte de bij ministeriële regeling daarvoor vastgestelde grenswaarde overschrijdt, worden onverwijld doeltreffende maatregelen genomen om het loodgehalte terug te brengen tot beneden die waarde.
2. De betrokken werknemer wordt binnen drie maanden na die meting opnieuw de gelegenheid gegeven tot meting van het loodgehalte in zijn bloed. Deze meting wordt uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 4.70, vijfde lid.
3. Indien uit de in het tweede lid bedoelde meting blijkt, dat de in het eerste lid bedoelde waarde nog steeds wordt overschreden, mag de betrokken werknemer bij zijn arbeid slechts aan lood worden blootgesteld, indien deze blootstelling plaatsvindt op een andere arbeidsplaats, waar het blootstellingsgevaar minder groot is dan op zijn eerdere arbeidsplaats.
4. De betrokken werknemer wordt voorts met kortere tussenpozen dan in artikel 4.70, derde lid, is voorgeschreven opnieuw in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 4.70, eerste lid te ondergaan.
5. Op verzoek van de werkgever of de betrokken werknemer worden de in dit artikel bedoelde metingen van het loodgehalte in het bloed opnieuw beoordeeld. Deze beoordeling treedt in de plaats van de daaraan voorafgaande.
Artikel 4.73 ALAU-grenswaarde
Indien op grond van artikel 4.70, tweede lid, de meting van het loodgehalte in het bloed is vervangen door de meting van het ALAU en dit gehalte de bij ministeriële regeling daarvoor vastgestelde grenswaarde overschrijdt, worden onverwijld doeltreffende maatregelen genomen om het ALAU terug te brengen tot beneden die waarde.
Artikel 4.74 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek, arbodienst
1. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de metingen van het loodgehalte in het bloed, bedoeld in de artikelen 4.70, 4.71 en 4.72 worden uitgevoerd door een arbodienst waaraan of ten behoeve waarvan een certificaat arbodienst is afgegeven.
2. Aan de dienst worden alle gegevens ter beschikking gesteld die deze nodig heeft voor de beoordeling van de blootstelling van de werknemers aan lood, met inbegrip van de resultaten van de metingen van de concentratie van lood in de lucht.
3. De dienst wordt in de gelegenheid gesteld om te adviseren over de maatregelen, bedoeld in de artikelen 4.68, derde en vijfde lid, 4.71, tweede lid, en 4.72, eerste en derde lid.
4. Telkens wanneer op grond van de artikelen 4.70, 4.71 en 4.72 een arbeidsgezondheidskundig onderzoek of een meting van het loodgehalte in het bloed is uitgevoerd, wordt de betrokken werknemer in kennis gesteld van de resultaten daarvan alsmede van de betekenis van deze resultaten.
5. De resultaten van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de metingen van het loodgehalte in het bloed worden in passende vorm geregistreerd en voor iedere werknemer tot ten minste tien jaar na beëindiging van diens blootstelling aan lood bewaard. De resultaten van de metingen van het loodgehalte in het bloed en van het ALAU, bedoeld in de artikelen 4.70, 4.71 en 4.72, worden, voorzien van een toelichting, in statistische, niet tot individuen herleidbare vorm, ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers.
Artikel 4.75 Eten en drinken
1. Zones zijn ingericht, waar de werknemers zonder gevaar voor besmetting door lood kunnen eten en drinken.
2. Op zeer warme arbeidsplaatsen wordt drinkwater of een andere alcoholvrije drank aan de werknemers ter beschikking gesteld, en wel op zodanige wijze, dat daarbij geen besmetting door lood kan plaatsvinden.
Artikel 4.76 Hygiënische beschermingsmaatregelen
1. Werkkleding die door de werknemers bij de arbeid wordt gedragen, wordt aan de werknemers ter beschikking gesteld. Deze kleding voldoet aan afdeling 1 van hoofdstuk 8.
2. In aanvulling op artikel 3.22 wordt de werkkleding op een andere plaats opgeborgen dan de overige kleding.
3. De werkkleding mag uitsluitend buiten het bedrijf of de inrichting worden gebracht, indien dit geschiedt met het doel deze te laten reinigen in daartoe adequaat uitgeruste wasserijen. In dat geval wordt de werkkleding in een gesloten verpakking vervoerd.
4. In aanvulling op artikel 3.23 zijn voor de werknemers doelmatige wasgelegenheden en doucheruimten beschikbaar, indien de arbeid in een stoffige atmosfeer wordt verricht.
§ 2 Loodwit
Artikel 4.78 Loodwitverbod
1. In afwijking van paragraaf 1 van deze afdeling is het verboden om loodwit, loodsulfaat of producten die een van deze stoffen als bestanddeel bevatten, te gebruiken bij het schilderen van binnenwerk van gebouwen of vaartuigen.
2. Als stof in de zin van het eerste lid wordt niet beschouwd het loodsulfaat, dat bij de bereiding van chroomaatgeel is medegeprecipiteerd.
Artikel 4.79 Schriftelijke voorlichting
Aan werknemers die met loodhoudende materialen of producten schilderwerk verrichten, dat niet op grond van artikel 4.78 is verboden, wordt, in aanvulling op artikel 4.77, schriftelijk en adequaat voorlichtingsmateriaal verschaft over de bij die werkzaamheden in acht te nemen voorzorgsmaatregelen.
Artikel 4.80 Wasgelegenheden en doucheruimten
In afwijking van artikel 4.76, vierde lid, zijn voor de werknemers die werkzaamheden verrichten, bestaande uit het aanbrengen of verwijderen van loodhoudende materialen of producten, doelmatige wasgelegenheden en doucheruimten beschikbaar.
Artikel 4.81 Uitzondering
Deze paragraaf is niet van toepassing op verven waarvan het pigment in de droge stof ten hoogste 2 gewichtsprocenten aan lood bevat.
AFDELING 8 FOSFORLUCIFERS
Artikel 4.82 Definitie
Onder fosforlucifers wordt verstaan: lucifers waarin witte fosfor (CAS-nummer 12185-10-3) voorkomt.
Artikel 4.83 Fosforlucifersverbod
1. Het is verboden fosforlucifers te vervaardigen.
2. Het is verboden fosforlucifers in voorraad te houden, anders dan ten behoeve van doorvoer.
AFDELING 9 BIOLOGISCHE AGENTIA
§ 1 Definities en toepasselijkheid
§ 2 Inventarisatie en evaluatie en gevolgen categorie-indeling
Artikel 4.86 Gevolgen categorie-indeling
1. Indien de arbeid gericht is op het werken met biologische agentia behorend tot categorie 2, 3 of 4 zijn de artikelen 4.87 tot en met 4.102 van toepassing .
2. Indien uit de resultaten van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 4.85, blijkt, dat werknemers bij het verrichten van andere arbeid dan die, bedoeld in het eerste lid, waaronder de in bijlage I bij de richtlijn genoemde werkzaamheden, een gerede kans lopen aan biologische agentia van categorie 2, 3 of 4 te worden blootgesteld, zijn de artikelen 4.87, 4.89, 4.91, 4.93, 4.95, 4.97, 4.98, 4.99, tweede lid, en 4.102 van toepassing.
3. In alle, niet in het eerste en tweede lid bedoelde gevallen, wordt bij de arbeid de grootst mogelijke zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid in acht genomen en worden de noodzakelijke hygiënische voorzieningen getroffen.
§ 3 Maatregelen met betrekking tot de blootstelling
Artikel 4.88 Veiligheidssignalering
De plaatsen waar arbeid wordt verricht met biologische agentia worden duidelijk afgebakend en worden gemarkeerd met een signaal dat voldoet aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.
§ 4 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Artikel 4.91 Onderzoek en vaccins
1. Iedere werknemer die arbeid verricht met biologische agentia wordt in aanvulling op artikel 24a van de wet, in de gelegenheid gesteld bij de aanvang van die arbeid een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
2. Iedere werknemer die een infectie of ziekte heeft opgelopen als gevolg van blootstelling aan een biologisch agens, wordt, in aanvulling op het eerste lid, tussentijds in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
3. Iedere werknemer die aan een zelfde biologisch agens is blootgesteld als gevolg waarvan een andere werknemer een infectie of ziekte heeft opgelopen, wordt, in aanvulling op het eerste lid, tussentijds in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
4. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt uitgevoerd door een arbodienst waaraan of ten behoeve waarvan een certificaat arbodienst is afgegeven.
5. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek vindt plaats met inachtneming van de praktische aanbevelingen, opgenomen in bijlage IV bij de richtlijn.
6. Indien het resultaat van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek daartoe aanleiding geeft, worden doeltreffende maatregelen genomen om schade voor de gezondheid van de betrokken werknemer door blootstelling aan biologische agentia te voorkomen.
7. Voor zover mogelijk worden aan iedere werknemer die nog niet immuun is voor de biologische agentia waaraan hij is of waarschijnlijk zal worden blootgesteld, doeltreffende vaccins ter beschikking gesteld. Daarbij wordt bijlage VII bij de richtlijn in acht genomen.
8. Op verzoek van de werkgever of de betrokken werknemer wordt het in dit artikel bedoelde onderzoek opnieuw uitgevoerd. Het resultaat van het hernieuwde onderzoek treedt in de plaats van het daaraan voorafgaande.
9. Iedere werknemer heeft recht op inzage in het hem betreffende medisch dossier.
10. De resultaten van het in dit artikel bedoelde arbeidsgezondheidskundig onderzoek worden in passende vorm geregistreerd en ten minste tien jaar na de laatste blootstelling of mogelijke blootstelling bewaard. In gevallen als bedoeld in artikel 4.90, vierde lid, worden de resultaten een navenant langere tijd doch niet meer dan veertig jaar bewaard.
11. Iedere werknemer wordt geïnformeerd over de wijze waarop hij na beëindiging van de blootstelling in de gelegenheid wordt gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.
§ 5 De ondernemingsraad
Artikel 4.92 Informatie in verband met ongeval of incident
De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers wordt respectievelijk worden op de hoogte gesteld van ieder ongeval of incident dat zich heeft voorgedaan, zich bijna heeft voorgedaan of zich mogelijkerwijs heeft voorgedaan met biologische agentia en dat heeft geleid tot het vrijkomen, net niet vrijkomen of mogelijkerwijs vrijkomen van een agens of agentia van categorie 2, 3 of 4. Daarbij worden tevens de oorzaken van het ongeval of incident meegedeeld, alsmede de maatregelen die zijn genomen of zullen worden genomen om de gevolgen te verhelpen en verdere ongevallen of incidenten te voorkomen.
§ 6 Toezicht
Artikel 4.95 Ongevallen of incidenten
Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte gesteld van ieder ongeval of incident dat zich heeft voorgedaan en heeft geleid of mogelijkerwijs heeft geleid tot het vrijkomen van een of meer biologische agentia van categorie 3 of 4.
Artikel 4.96 Overdracht gegevens
In geval de werkgever de werkzaamheden beëindigt worden het in artikel 4.90 bedoelde register en de resultaten van het in artikel 4.91 bedoelde arbeidsgezondheidskundig onderzoek, in geval deze bij de werkgever berusten, overgedragen aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet.
§ 7 Bijzondere bepalingen in verband met andere dan diagnostische arbeid in de gezondheidszorg en in de diergeneeskunde
Artikel 4.98 Beschermingsmaatregelen
In ruimten waar patiënten of dieren aanwezig zijn die besmet zijn of mogelijkerwijs besmet zijn met biologische agentia van categorie 3 of 4, worden de beschermingsmaatregelen, bedoeld in bijlage V kolom A, bij de richtlijn, getroffen.
§ 8 Speciale maatregelen in laboratoria, ruimten voor proefdieren en industriële procédés
Artikel 4.99 Beheersingsniveaus laboratoria en ruimten voor proefdieren
1. In laboratoria en in ruimten waarin zich dieren bevinden die opzettelijk zijn besmet met biologische agentia van categorie 2, 3 of 4 dan wel dieren die drager zijn of mogelijk zouden kunnen zijn van biologische agentia van een van deze categorieën, worden, afhankelijk van de resultaten van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 4.85, ten minste respectievelijk de beheersingsniveaus 2, 3 en 4 van bijlage V bij de richtlijn in acht genomen.
2. Indien in de in het eerste lid bedoelde laboratoria arbeid wordt verricht met materiaal waarvan onzeker is of zich hierin biologische agentia van categorie 2, 3 of 4 bevinden en de arbeid niet is gericht op het werken met biologische agentia, wordt ten minste beheersingsniveau 2 van bijlage V bij de richtlijn in acht genomen.
Artikel 4.100 Beheersingsniveaus industriële procédés
1. In geval biologische agentia van de categorie 2, 3 of 4 worden gebruikt in industriële procédés, worden, afhankelijk van de resultaten van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 4.85, ten minste respectievelijk de beheersingsniveaus 2, 3 en 4 van bijlage VI bij de richtlijn in acht genomen.
2. Van industriële procédés, bedoeld in het eerste lid, is sprake indien de arbeid is gericht op het werken met biologische agentia van categorie 2, 3 of 4 in reactorvaten van tien liter of meer.
Artikel 4.101 Beheersingsniveau van niet in bijlage III bij de richtlijn genoemde biologische agentia
Indien arbeid als bedoeld in deze paragraaf wordt verricht met biologische agentia die niet op grond van bijlage III bij de richtlijn in een van de in artikel 4.84, derde lid, bedoelde categorieën zijn ingedeeld, maar waarvan wel aanwijzingen bestaan dat deze agentia naar verwachting dienen te worden ingedeeld in categorie 3 of 4, wordt ten minste beheersingsniveau 3 van bijlage V respectievelijk VI bij de richtlijn in acht genomen.
§ 9 Bijzondere bepalingen inzake voorlichting en onderricht
AFDELING 10 BIJZONDERE SECTOREN EN BIJZONDERE CATEGORIEËN WERKNEMERS
§ 1 Vervoer
Artikel 4.103 Uitzonderingen voor vervoermiddelen
1. Artikel 4.3 is niet van toepassing voor zover de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing is.
2. Artikel 4.7 is niet van toepassing op tankschepen die zich buiten Nederland bevinden.
3. Afdeling 3 van dit hoofdstuk is niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een luchtvaartuig, een zeeschip of een binnenvaartuig dan wel een voertuig op een openbare weg of spoor- of tramweg.
4. Afdeling 5 van dit hoofdstuk is niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een zeeschip dat zich buiten Nederland bevindt, tenzij dit redelijkerwijs kan worden gevergd.
§ 2 Jeugdigen
Artikel 4.104 Schakelbepaling
1. In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk, gelden voor jeugdige werknemers tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften en verboden.
2. Deze paragraaf is niet van toepassing op jeugdige werknemers van 16 jaar en ouder die in het kader van een bij of krachtens enig wettelijk voorschrift geregelde beroepsopleiding of van een voor de toepassing van deze paragraaf bij ministeriële regeling daarmee gelijkgestelde beroepsopleiding, arbeid verrichten met een of meer van de in deze paragraaf genoemde stoffen en waarbij adequaat deskundig toezicht ter bescherming van de jeugdige werknemers is gewaarborgd.
§ 3 Zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie
Artikel 4.107 Schakelbepaling
In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk gelden voor zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften.
Artikel 4.108 Lood
Een zwangere werknemer en een werknemer tijdens de lactatie mogen niet worden verplicht arbeid te verrichten met lood en loodwit, bedoeld in afdeling 7 van dit hoofdstuk.
Artikel 4.109 Enige biologische agentia
Een zwangere werknemer mag niet worden verplicht arbeid te verrichten met de biologische agentia Toxoplasma en Rubellavirus, bedoeld in afdeling 9 van dit hoofdstuk, tenzij gebleken is dat zij hiervoor immuun is.
§ 4 Thuiswerkers
Artikel 4.112 Verpakking en etikettering
1. Met betrekking tot de verpakking van een stof die gevaar voor de veiligheid en gezondheid kan opleveren alsmede met betrekking tot de sluiting van die verpakking, is artikel 35, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen van overeenkomstige toepassing.
2. Op de verpakking van een stof, bedoeld in het eerste lid, worden de aanduidingen welke voor die stof op grond van het voldoen aan de criteria voor indeling in de categorieën, genoemd in artikel 4.110, onder a, ten behoeve van de aflevering van die stof bij of krachtens de Wet milieugevaarlijke stoffen zijn voorgeschreven, opvallend en goed leesbaar vermeld, met uitzondering van de aanduidingen die betrekking hebben op de categorie «milieugevaarlijk».
Artikel 4.113 Arbeidshygiënisch regime
Doeltreffende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat thuiswerkers bij hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan stoffen in zodanige mate, dat schade kan worden toegebracht aan hun gezondheid of dat aan thuiswerkers hinder kan worden veroorzaakt.
Artikel 4.114 Brandbestrijdingsmiddelen
Indien met brandgevaarlijke stoffen wordt gewerkt, zijn in aanvulling op afdeling 4 van hoofdstuk 2, aan de thuiswerker deugdelijke en doelmatige middelen voor het blussen of doven van een brand ter beschikking gesteld.
Artikel 4.115 Voorkomen, beperken van ongewilde gebeurtenissen
1. Indien stoffen aanwezig zijn die gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van thuiswerkers kunnen opleveren, zijn zodanige voorzieningen getroffen dat het gevaar, dat zich met betrekking tot die stoffen een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden.
2. Bij het verrichten van arbeid met stoffen als bedoeld in het eerste lid zijn zodanige voorzieningen getroffen, dat het gevaar, dat zich bij die arbeid een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden.
3. Voorts zijn in aanvulling op afdeling 4 van hoofdstuk 2 zodanige voorzieningen getroffen dat in geval zich een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in het eerste respectievelijk het tweede lid voordoet, de gevolgen daarvan zoveel mogelijk worden beperkt.