HOOFDSTUK 6 FYSISCHE FACTOREN

AFDELING 1 KLIMAAT

Artikel 6.1 Binnen- en buitenklimaat
1. Het klimaat op de arbeidsplaats veroorzaakt geen schade aan de gezondheid van de werknemers. Voorts is het klimaat op de arbeidsplaats zo behaaglijk en gelijkmatig als redelijkerwijs mogelijk. Daarbij wordt rekening gehouden met de aard van de werkzaamheden die door de werknemers worden verricht en de fysieke belasting die het gevolg is van die werkzaamheden. Hinderlijke tocht wordt vermeden, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
2. Indien door het klimaat op de arbeidsplaats toch schade aan de gezondheid van de werknemers kan ontstaan, worden persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld. Indien de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen schade aan de gezondheid niet kunnen voorkomen, wordt de duur van de arbeid in een zodanige mate beperkt of wordt de arbeid met een zodanige frequentie afgewisseld door een tijdelijk verblijf op een plaats waar een klimaat heerst als bedoeld in het eerste lid, dat geen schade aan de gezondheid ontstaat.

Artikel 6.2 Luchtverversing
1. Op de arbeidsplaats is voldoende niet verontreinigde lucht aanwezig.
2. Luchtverversingsinstallaties zijn altijd bedrijfsklaar. Zij zijn voorzien van een controlesysteem dat storingen in de installatie signaleert voor zover dat noodzakelijk is voor de gezondheid van de werknemers.

AFDELING 2 VERLICHTING

Artikel 6.3 Daglicht en kunstlicht
1. Arbeidsplaatsen en de directe toegangen daartoe zijn gedurende de aanwezigheid van de werknemers door daglicht, door kunstlicht of door beide voldoende en doelmatig verlicht.
2. Het kunstlicht is zodanig aangebracht dat gevaar voor ongevallen is voorkomen.
3. De voor kunstlicht gebruikte kleur mag de waarneming van de veiligheids- en gezondheidssignalering, bepaald bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8, niet wijzigen of beinvloeden.

Artikel 6.4 Daglicht
1. In een uitwendige scheidingsconstructie van een besloten ruimte waar overdag door iemand gemiddeld meer dan twee uur arbeid wordt verricht, zijn doorzichtige lichtopeningen aangebracht waardoor daglicht kan toetreden. Het gezamenlijk oppervlak van de lichtopeningen bedraagt ten minste 1/20 van het vloeroppervlak van die ruimte.
2. De lichtopeningen mogen zich ook bevinden in de inwendige scheidingsconstructie van de besloten ruimte, voor zover die constructie niet de scheiding vormt met een andere besloten ruimte als bedoeld in het eerste lid of met een ruimte als bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 5.
3. Het eerste of tweede lid geldt niet indien daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan. In dat geval wordt het vereiste minimum oppervlak aan lichtopeningen van 1/20 van het vloeroppervlak zo dicht mogelijk benaderd.

Artikel 6.5 Weren van zonlicht
In een besloten ruimte waar arbeid wordt verricht kan rechtstreeks invallend zonlicht worden geweerd.

AFDELING 3 GELUID

§ 1 Algemeen

Artikel 6.6 Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. equivalent geluidniveau in dB(A): het energetisch gemiddelde geluidniveau gedurende een bepaalde beoordelingstijd, uitgedrukt in dB(A);
b. momentaan geluiddrukniveau in Pa: de niet-gewogen geluiddruk die wordt gemeten met een geluidniveaumeter in de stand «peak-hold», uitgedrukt in Pa;
c. geluiddosisniveau in dB(A): het energetisch gemiddelde geluidniveau gedurende een representatieve werkdag, uitgedrukt in dB(A).

§ 2 Geluidvoorschriften

Artikel 6.7 Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie, beoordelen en meten
1. Op elke arbeidsplaats wordt in het kader van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 4 van de wet, het geluidniveau beoordeeld en, indien nodig, gemeten teneinde te bepalen waar en in welke mate werknemers aan de in deze afdeling vastgestelde niveaus van schadelijk geluid kunnen worden blootgesteld.
2. De beoordeling en de meting zijn representatief voor de blootstelling aan geluid op de arbeidsplaats gedurende de dagelijkse arbeidstijd. De beoordeling en de meting worden, in aanvulling op artikel 4 van de wet, volgens een schriftelijk vastgelegd tijdschema periodiek herhaald en in ieder geval herzien, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of er redenen zijn om aan te nemen dat de uitgevoerde beoordeling of meting onjuist is.
3. De bij de meting gebruikte methoden en apparaten zijn aan de desbetreffende omstandigheden aangepast. Met name wordt daarbij gelet op de kenmerken van het te meten geluid en de omgevingsfactoren. De gebruikte methoden en apparaten zijn geschikt om te bepalen of de in deze afdeling vastgestelde niveaus van schadelijk geluid al dan niet worden overschreden.
4. De ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de belangheb-bende werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel kenbaar te maken over de wijze van beoordeling en meting.
5. De resultaten van de op grond van dit artikel uitgevoerde beoorde-lingen en metingen worden in passende vorm geregistreerd en gedurende ten minste tien jaar bewaard. De resultaten worden, voorzien van een toelichting, ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers.

Artikel 6.8 Voorkomen of beperken van schadelijk geluid
1. Machines, werktuigen, apparaten, installaties, vervoer- en transport-middelen zijn van zodanige constructie, zijn zodanig ingericht, opgesteld of ondersteund en worden zodanig onderhouden, dat zij bij het in werking zijn op de arbeidsplaats geen equivalent geluidniveau veroorzaken hoger dan 85 dB(A) of een momentaan geluiddrukniveau hoger dan 200 Pa, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
2. Het verrichten van werkzaamheden geschiedt zodanig, dat daarbij op de arbeidsplaats geen equivalent geluidniveau veroorzaakt wordt hoger dan 85 dB(A) of een momentaan geluiddrukniveau hoger dan 200 Pa, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
3. Indien de uitzondering, genoemd in de laatste zinsnede van het eerste of tweede lid, van toepassing is, zijn doeltreffende voorzieningen getroffen, waardoor zoveel mogelijk wordt voorkomen dat de in het eerste en tweede lid genoemde geluidniveaus op de arbeidsplaats heersen, tenzij ook dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In het plan van maatregelen, bedoeld in artikel 4 van de wet, worden de desbetreffende voorzieningen vermeld.
4. In gevallen waarin voorzieningen, getroffen op grond van het derde lid, de werknemers onvoldoende bescherming bieden tegen de in het eerste en tweede lid genoemde geluidniveaus en in gevallen waarin het treffen van vorenbedoelde voorzieningen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, worden doeltreffende maatregelen genomen om de blootstellingsduur alsmede het aantal werknemers dat aan de desbetreffende geluidniveaus wordt blootgesteld, zoveel mogelijk te beperken. Het derde lid, laatste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
5. In gevallen, waarin werknemers kunnen worden blootgesteld aan een equivalent geluidniveau op de arbeidsplaats van 80 dB(A) of hoger, worden persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal beschikbaar gesteld. De persoonlijke beschermingsmiddelen bieden een demping van het geluid tot een equivalent geluidsniveau van 80 dB(A) of lager. Indien een zodanige demping technisch niet mogelijk is, wordt door de persoonlijke beschermingsmiddelen ten minste een demping van het geluid geboden tot beneden het equivalent geluidniveau van 90 dB(A). De betrokken werknemers wordt de gelegenheid gegeven een oordeel over de keuze van de soort persoonlijke beschermingsmiddelen kenbaar te maken.
6. Bij overschrijding van het equivalent geluidniveau van 90 dB(A) of van het momentaan geluiddrukniveau van 200 Pa, worden door de werknemers de persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt. Het ongevalsgevaar als gevolg van het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen wordt zoveel mogelijk door doeltreffende maatregelen beperkt. Het vijfde lid, tweede tot en met vierde volzin, is van toepassing.
7. De plaatsen waar overschrijding van ten minste een van de in het zesde lid genoemde geluidniveaus kan worden verwacht, zijn duidelijk afgebakend en gemarkeerd door signalen die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde. Alleen werknemers die beroepshalve of uit hoofde van hun functie deze plaatsen moeten betreden mogen daar worden toegelaten.
8. De belanghebbende werknemers en, indien aanwezig de onderne-mingsraad, worden, in geval toepassing wordt gegeven aan de uitzonde-ringen, bedoeld in de laatste zinsnede van het eerste en tweede lid, en de laatste zinsnede van de eerste volzin van het derde lid, in kennis gesteld van de redenen daarvan alsmede van de op grond van het derde lid getroffen voorzieningen en de op grond van het vierde lid genomen maatregelen.
9. Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wordt het in het eerste en tweede lid genoemde geluidniveau van 85 dB(A) vervangen door 80 dB(A).

Artikel 6.9 Weekgemiddelde
In gevallen waarin werknemers die bijzondere taken uitvoeren, in verband met het uitvoeren van deze taken moeten verblijven op een arbeidsplaats waar het niveau van het geluid van dag tot dag sterk varieert en het redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat de in artikel 6.8, derde en vierde lid, bedoelde voorzieningen en maatregelen getroffen respectievelijk genomen worden, gelden de volgende voorschriften:
a. het gemiddelde niveau van het geluid, berekend of gemeten over een periode van een week, mag het in artikel 6.8, eerste en tweede lid, genoemde equivalente geluidniveau niet overschrijden, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd;
b. periodiek, doch in ieder geval telkens indien er voor het geluid op de arbeidsplaats relevante veranderingen plaatsvinden in de arbeid of de omstandigheden waaronder deze arbeid wordt verricht, wordt gecontroleerd of nog voldaan wordt aan het onder a genoemde voorschrift.

Artikel 6.10 Audiometrisch onderzoek
1. Werknemers die worden blootgesteld aan een geluiddosisniveau van 80 dB(A) worden, in aanvulling op artikel 24a van de wet, in de gelegenheid gesteld een audiometrisch onderzoek te ondergaan.
2. Het audiometrisch onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd door een arbodienst waaraan of ten behoeve waarvan een certificaat arbodienst is afgegeven.
3. Zolang de blootstelling aan het in het eerste lid genoemde geluid-niveau duurt, worden de betrokken werknemers met tussenpozen van vier jaar of met kortere tussenpozen indien dit naar het oordeel van de arbodienst noodzakelijk is, opnieuw in de gelegenheid gesteld om een audiometrisch onderzoek te ondergaan.
4. Aan de arbodienst wordt inzage gegeven in het register, bedoeld in artikel 6.7, vijfde lid, en wordt de gelegenheid geboden om te adviseren over de te nemen preventieve of persoonlijke beschermende maatregelen.
5. De resultaten van het audiometrisch onderzoek worden gedurende ten minste 10 jaar bewaard.
6. De betrokken werknemer wordt in kennis gesteld van de resultaten van elk audiometrisch onderzoek dat hij op grond van dit artikel heeft ondergaan.

Artikel 6.11 Voorlichting en onderricht
Aan werknemers die arbeid verrichten waarbij overschrijding van het equivalente geluidniveau van 80 dB(A) of van het momentaan geluiddruk-niveau van 200 Pa kan worden verwacht, worden doeltreffende voorlichting en doeltreffend onderricht gegeven over:
a. de mogelijke gevaren voor het gehoor als gevolg van blootstelling aan geluid;
b. de bestaande regelgeving met betrekking tot geluid en de op grond van deze regelgeving te nemen maatregelen;
c. de gevallen waarin persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking worden gesteld en de gevallen waarin en de wijze waarop de persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt;
d. de inhoud en betekenis van een periodiek te herhalen audiometrisch onderzoek en de gevallen waarin aan werknemers de gelegenheid wordt geboden om een dergelijk onderzoek te ondergaan.

AFDELING 4 STRALING

Artikel 6.12 Toestellen
1. Toestellen die schadelijke, niet-ioniserende elektromagnetische straling kunnen uitzenden bestaan uit deugdelijk materiaal, zijn van deugdelijke constructie en verkeren in goede staat. Deze toestellen bevinden zich in een zodanige ruimte en zijn voorts zodanig ingericht, opgesteld of afgeschermd, dat bij het in werking zijn van die toestellen gezondheidsschade als gevolg van bedoelde straling zoveel mogelijk is voorkomen.
2. Indien bij het in werking zijn van een toestel als bedoeld in het eerste lid, het gevaar van gezondheidsschade als gevolg van de straling ondanks de naleving van dat lid, niet of niet geheel kan worden voorkomen, worden zodanige organisatorische maatregelen getroffen dat bedoelde schade zoveel mogelijk wordt voorkomen. Indien de organisatorische maatregelen de schade niet of niet voldoende kunnen voorkomen, worden persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld die door de werknemers bij de arbeid worden gebruikt.
3. Bij ministeriële regeling kunnen niveaus worden vastgesteld, waarboven voor de toepassing van dit artikel die straling wordt geacht schadelijk te zijn.

AFDELING 5 WERKEN ONDER OVERDRUK

Artikel 6.13 Definities en toepasselijkheid
1. In het bij of krachtens deze afdeling bepaalde wordt verstaan onder:
a. duikarbeid: het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk;
b. caissonarbeid: het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte;
c. overige arbeid onder overdruk: het verrichten van andere arbeid dan duik- of caissonarbeid in een ruimte onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk met inbegrip van het verblijf in die ruimte.
2. Deze afdeling is mede van toepassing op de arbeid in of op een zeeschip die in rechtstreeks verband staat met de te verrichten arbeid onder overdruk.
3. Op duikarbeid met Self-Contained Underwater Breathing Apparatus (SCUBA), bestaande uit de instructie van sportduikers tot een duikdiepte van maximaal 50 meter, met een decompressietijd van ten hoogste 20 minuten en met een partiële zuurstofdruk in het ademgas van maximaal 1,4.105 PA, zijn uitsluitend de artikelen 6.14 en 6.15, eerste lid, onder a en b en d, van toepassing.

Artikel 6.14 Geschiktheid
Duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk worden verricht door een persoon, die in een zodanige lichamelijke en geestelijke toestand verkeert, dat hij in staat is de gevaren, die zijn verbonden aan de door hem te verrichten arbeid, te onderkennen en zo mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 6.15 Veiligheidsmaatregelen
1. Indien duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk worden verricht, is met inachtneming van de stand van de techniek en rekening houdende met de specifiek te verrichten arbeid:
a. nabij de plaats waar de arbeid wordt verricht een deugdelijke schriftelijke werkinstructie aanwezig die ten minste de door de werknemers te treffen veiligheidsvoorzieningen alsmede de noodprocedures bevat;
b. aan de werknemers deugdelijk materieel dat in goede staat verkeert en voldoende ademgas van goede kwaliteit ter beschikking gesteld;
c. nabij de plaats waar de arbeid wordt verricht een daartoe opgeleid persoon aanwezig die de werknemers adequaat medisch begeleiden kan;
d. nabij de plaats waar de arbeid wordt verricht een adequate eerste-hulpuitrusting aanwezig.
2. De in het eerste lid, onder c, bedoelde persoon kan terstond in contact treden met een arts, bekwaam in het behandelen van acute gevolgen voor de gezondheid als gevolg van het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk.

Artikel 6.16 Duikarbeid
1. Duikarbeid wordt verricht door een of meer duikers, bijgestaan door een reserveduiker en een ploegleider.
2. De duikers en de reserveduiker zijn in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die zij verrichten, dat is afgegeven door Onze Minister of een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling.
3. De reserveduiker verricht slechts duikarbeid bestaande uit het verlenen van hulp aan en het redden van in moeilijkheden geraakte duikers.
4. Een ieder die duikarbeid heeft verricht, houdt hiervan aantekening in een persoonlijk duiklogboek. In dit logboek worden, naast de aard van de duikarbeid, ten minste het gevolgde duikschema inclusief het gevolgde decompressieverloop alsmede de verblijftijd in de vloeistof aangetekend.
5. De ploegleider heeft, gelet op de te verrichten duikarbeid, voldoende kennis en ervaring om op die arbeid toezicht te houden.
6. In afwijking van het eerste lid mag de ploegleider tevens als reserveduiker optreden, indien duikarbeid wordt verricht in een vloeistof die in overwegende mate uit water bestaat met een maximaal bereikbare diepte van 9 meter of een maximale stroomsnelheid van 0,5 meter per seconde en waarbij geen voorzienbare kans bestaat dat de duikers in die vloeistof in moeilijkheden raken.
7. Indien duikarbeid wordt verricht, is de persoon, bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder c, in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid duikmedische begeleiding, dat is afgegeven door Onze Minister of een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling.
8. Het tweede lid, is niet van toepassing op degene, die in het kader van een opleiding die wordt georganiseerd door een krachtens artikel 6.17, eerste lid, aangewezen instelling, duikarbeid verrichten.

Artikel 6.17 Duikcertificaat en certificaat duikmedische begeleiding
1. Het certificaat van vakbekwaamheid duikarbeid, bedoeld in artikel 6.16, tweede lid, en het certificaat van vakbekwaamheid duikmedische begeleiding, bedoeld in artikel 6.16, zevende lid, worden door Onze Minister of een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling op schriftelijke aanvraag afgegeven, indien wordt voldaan aan bij ministeriële regeling vastgestelde criteria. Bij die regeling wordt tevens bepaald welke gegevens bij een schriftelijke aanvraag worden verstrekt.
2. Het certificaat van vakbekwaamheid duikarbeid onderscheidenlijk het certificaat van vakbekwaamheid duikmedische begeleiding kan worden geweigerd of onder voorschriften worden verleend of verlengd dan wel ingetrokken, indien gegronde vrees bestaat dan wel is gebleken, dat niet of niet volledig is voldaan aan het bij of krachtens dit artikel bepaalde.
3. Voor de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid duikarbeid onderscheidelijk een certificaat van vakbekwaamheid duikmedische begeleiding is een bij ministeriële regeling vast te stellen vergoeding verschuldigd.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gelijkstelling van in het buitenland afgegeven certificaten van vakbekwaamheid duikarbeid of certificaten van vakbekwaamheid duikmedische begeleiding met de certificaten, bedoeld in de artikelen 6.16, tweede lid, en 6.16, zevende lid.

Artikel 6.18 Compressiekamer duikarbeid
1. Bij de plaats waar duikarbeid in water wordt verricht op een diepte van meer dan 15 meter of in een andere vloeistof onder een druk van 1 1 /2 maal 105 Pa boven de atmosferische druk, is een geschikte compressie-kamer, voorzien van een personensluis, aanwezig. De compressiekamer, waarvan de inrichting afhankelijk is van het aantal duikers en de aard van de werkzaamheden, biedt ten minste plaats aan twee personen.
2. De compressiekamer wordt op de juiste wijze gebruikt.

Artikel 6.19 Caissonarbeid
1. Caissonarbeid wordt door ten minste twee personen verricht.
2. Ten minste 30 dagen vóór het verrichten van caissonarbeid wordt een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet hiervan schriftelijk in kennis gesteld, onder overlegging van een deugdelijk werkplan.
3. Een caisson wordt gebouwd, geïnstalleerd, aangepast of gedemonteerd onder toezicht van een speciaal daarvoor aangewezen persoon.
4. Caissons worden regelmatig door een speciaal daarvoor aangewezen persoon geïnspecteerd.

Artikel 6.20 Compressiekamer caissonarbeid
1. Bij de plaats waar caissonarbeid wordt verricht onder een druk van meer dan 1 1 /2 maal 105 Pa boven de atmosferische druk, is een geschikte compressiekamer, voorzien van een personensluis, aanwezig. De compressiekamer, waarvan de inrichting afhankelijk is van het aantal personen dat caissonarbeid verricht en de aard van de werkzaamheden, biedt ten minste plaats aan twee personen.
2. De compressiekamer wordt op de juiste wijze gebruikt.

AFDELING 6 BIJZONDERE SECTOREN EN BIJZONDERE CATEGORIEËN WERKNEMERS

§ 1 Vervoer

Artikel 6.21 Uitzondering geluid
Afdeling 3 van dit hoofdstuk is niet van toepassing op zeeschepen en luchtvaartuigen. Op zeeschepen en luchtvaartuigen zijn uitsluitend de artikelen 6.22 en 6.23 van toepassing.

Artikel 6.22 Definitie
In deze paragraaf wordt onder equivalent geluidniveau in dB(A) verstaan: het energetisch gemiddelde geluidniveau gedurende een bepaalde beoordelingstijd, uitgedrukt in dB(A).

Artikel 6.23 Geluidvoorschriften zeeschepen en luchtvaartuigen
1. Machines, werktuigen, apparaten, installaties aan boord van luchtvaartuigen en zeeschepen zijn van zodanige constructie, zijn zodanig ingericht, opgesteld of ondersteund en worden zodanig onderhouden, dat zij bij het in werking zijn op de arbeidsplaats geen equivalent geluidniveau veroorzaken hoger dan 85 dB(A), tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
2. Het verrichten van werkzaamheden geschiedt zodanig, dat daarbij op de arbeidsplaats geen equivalent geluidniveau veroorzaakt wordt hoger dan 85 dB(A), tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
3. Indien de uitzondering, genoemd in de laatste zinsnede van het eerste of tweede lid, van toepassing is, zijn doeltreffende voorzieningen getroffen waardoor zoveel mogelijk wordt voorkomen dat het in het eerste en tweede lid genoemde geluidniveau op de arbeidsplaats heerst, tenzij ook dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd. In het plan van maatregelen, bedoeld in artikel 4 van de wet, worden de desbetreffende voorzieningen vermeld.
4. In gevallen waarin voorzieningen, getroffen op grond van het derde lid, de werknemers onvoldoende bescherming bieden tegen de in het eerste en tweede lid genoemde geluidniveaus en in gevallen waarin het treffen van vorenbedoelde voorzieningen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, worden doeltreffende maatregelen genomen om de blootstellingsduur alsmede het aantal werknemers dat aan de desbetreffende geluidniveaus wordt blootgesteld, zoveel mogelijk te beperken. Het derde lid, laatste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
5. In gevallen, waarin werknemers kunnen worden blootgesteld aan een equivalent geluidniveau van 80 dB(A) of hoger, worden persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal beschikbaar gesteld.
6. Bij overschrijding van het equivalent geluidniveau van 90 dB(A) worden door de werknemers de persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt.
7. Op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wordt het in het eerste en tweede lid genoemde geluidniveau van 85 dB(A) vervangen door 80 dB(A).

Artikel 6.24 Andere uitzonderingen voor vervoermiddelen
1. Op luchtvaartuigen waarvoor vóór 1 januari 1997 een Nederlands of daaraan gelijkgesteld bewijs van luchtwaardigheid is afgegeven, zijn de artikelen 6.3, 6.4 en 6.5 niet van toepassing, tenzij de naleving daarvan redelijkerwijs kan worden gevergd.
2. Op zeeschepen die vóór 1 januari 1994 zijn gebouwd, zijn de artikelen 6.3 en 6.5 niet van toepassing, tenzij de naleving daarvan redelijkerwijs kan worden gevergd.
3. Artikel 6.4 is niet van toepassing op zeeschepen.
4. Onder gebouwde zeeschepen wordt verstaan: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Schepenbesluit 1965 of, voor zover het zeegaande vissersvaartuigen betreft, artikel 2 van het Vissersvaartuigenbesluit.
5. Op voertuigen op een openbare weg of spoor- of tramweg die vóór 1 januari 1994 zijn gebouwd, zijn de artikelen 6.3, 6.4 en 6.5 niet van toepassing, tenzij de naleving daarvan redelijkerwijs kan worden gevergd.

§ 2 Justitiële inrichtingen

Artikel 6.25 Klimaat, daglicht en kunstlicht en luchtverversing
De artikelen 6.1, 6.2, 6.3 en 6.4 zijn niet van toepassing op arbeidsplaatsen in justitiële inrichtingen die vóór 1 september 1990 als zodanig in gebruik waren, voor zover de naleving daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

§ 3 Jeugdigen

Artikel 6.26 Schakelbepaling
In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk gelden voor jeugdige werknemers tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften en verboden.

Artikel 6.27 Arbeidsverboden werken onder overdruk en niet-ioniserende straling
1. Jeugdige werknemers mogen geen duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk, bedoeld in artikel 6.13, verrichten.
2. Jeugdige werknemers mogen geen arbeid verrichten met toestellen die schadelijke niet-ioniserende elektromagnetische straling kunnen uitzenden.
3. Jeugdige werknemers mogen geen arbeid verrichten op een arbeidsplaats waar zij worden blootgesteld aan een equivalent geluid-niveau van 90 dB(A) of hoger.
4. Jeugdige werknemers mogen niet worden blootgesteld aan schadelijke trillingen.

§ 4 Zwangere werknemers

Artikel 6.28 Schakelbepaling
In aanvulling op het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk gelden voor zwangere werknemers tevens de in deze paragraaf genoemde voorschriften.

Artikel 6.29 Werken onder overdruk
Een zwangere werknemer mag niet worden verplicht duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk, bedoeld in artikel 6.13, te verrichten.

§ 5 Thuiswerkers

Artikel 6.30 Daglicht en kunstlicht
1. Op de arbeidsplaats zijn de nodige voorzieningen voor een doelmatige kunstverlichting aanwezig.
2. Indien de thuiswerker reeds uit eigen hoofde beschikt over de in het eerste lid bedoelde voorziening, behoeft de thuiswerkgever deze niet alsnog ter beschikking te stellen.