HOOFDSTUK 9 VERPLICHTINGEN, BESTUURSRECHTELIJKE BEPALINGEN EN OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

AFDELING 1 VERPLICHTINGEN VAN WERKGEVER, THUISWERKGEVER, WERKNEMER, THUISWERKER, ZELFSTANDIGE, OPDRACHTGEVER, ONTWERPENDE PARTIJ, UITVOERENDE PARTIJ EN LIFTEIGENAAR OF -BEHEERDER

Artikel 9.1 Verplichtingen van de werkgever
De werkgever is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn gesteld, met uitzondering van de artikelen 1.25, 2.31, 2.32, 2.35, 2.36, 2.37, 2.39 en 7.21.

Artikel 9.2 Verplichtingen van de thuiswerkgever

De thuiswerkgever is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 1: de artikelen 1.44 en 1.45;
b. van hoofdstuk 2: de artikelen 2.1, 2.8 tot en met 2.16 en 2.18 tot en met 2.24;
c. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.110 tot en met 4.115;
d. van hoofdstuk 5: de artikelen 5.1 tot en met 5.12 en 5.3.3.2;
e. van hoofdstuk 6: artikel 6.30;
f. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.1 tot en met 7.16, 7.41 en 7.42;
g. van hoofdstuk 8: de artikelen 8.1 tot en met 8.3;
h. van hoofdstuk 9: artikel 9.10.

Artikel 9.3 Verplichtingen van de werknemer
1. Indien op grond van het bepaalde bij of krachtens dit besluit persoonlijke beschermingsmiddelen of hulpmiddelen aan de werknemer ter beschikking zijn gesteld, is de werknemer verplicht die persoonlijk beschermingsmiddelen en hulpmiddelen overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften te gebruiken en zindelijk te houden. De vorige volzin is niet van toepassing op de gevallen, bedoeld in artikel 6.8, vijfde lid, eerste volzin.
2. Voorts is de werknemer verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 2: artikel 2.22;
b. van hoofdstuk 3: artikel 3.5;
c. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.1, 4.5, 4.6, eerste lid, 4.7, tweede en vierde lid, 4.8, tweede en zesde lid, 4.21, eerste en derde lid, 4.38, 4.39, eerste en tweede lid, 4.41, eerste en tweede lid, 4.45, tweede lid, 4.46, derde lid, 4.47, eerste lid, 4.51, vierde, vijfde en zevende lid, 4.54, zesde lid, 4.56, eerste lid, onder b, 4.58, eerste lid, 4.59, eerste lid, 4.60, eerste lid, 4.61, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 4.75, eerste lid, 4.76, tweede en derde lid, 4.78, 4.83, eerste lid, 4.86, derde lid, 4.87, vierde lid, onder d, en 4.89, eerste lid, onder a en d;
d. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.8, tweede lid, 6.14, 6.16 en 6.19, eerste lid;
e. van hoofdstuk 7: de artikelen 7.5, tweede lid, 7.13, derde lid, 7.21, tweede lid, 7.22, eerste lid, 7.23, eerste en tweede lid, 7.24, eerste lid, 7.25, vijfde lid, en 7.32, tweede en derde lid.
3. De in dit artikel genoemde verplichtingen voor werknemers zijn niet van toepassing op leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen.

Artikel 9.4 Verplichtingen van de thuiswerker
De thuiswerker is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 1: artikel 1.46;
b. van hoofdstuk 4: artikel 4.110.

Artikel 9.5 Verplichtingen van zelfstandigen
Een ieder die werkgever noch werknemer is, is verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 2: artikel 2.39;
b. van hoofdstuk 3: de artikelen 3.4, 3.5, 3.39 en 3.40;
c. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.38, 4.39, 4.41, 4.45, eerste lid, 4.46, eerste lid, 4.54, 4.55, 4.56, eerste lid, onder a, 4.58, 4.59, 4.60, 4.61 en 9.2.1.6, eerste lid, onder a, sub 1° tot en met 4°, en onder b;
d. van hoofdstuk 6: de artikelen 6.16, 6.18, 6.19, eerste lid, en 6.20;
e. van hoofdstuk 7: artikel 7.4, eerste lid, voor zover het betreft landbouwtrekkers die 800 kg of meer wegen, en artikel 7.32, tweede en derde lid.

Artikel 9.6 Verplichtingen van de opdrachtgever
De opdrachtgever is verplicht tot naleving van de voorschriften welke zijn opgenomen in de artikelen 2.31 en 2.35.

Artikel 9.7 Verplichtingen van de ontwerpende partij
De ontwerpende partij is verplicht tot naleving van de voorschriften welke zijn opgenomen in de artikelen 2.32 en 2.36.

Artikel 9.8 Verplichtingen van de uitvoerende partij
De uitvoerende partij is verplicht tot naleving van de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 2.37.

Artikel 9.9 Verplichtingen van de lifteigenaar of -beheerder
De eigenaar of beheerder van een lift is verplicht tot naleving van de voorschriften welke zijn opgenomen in artikel 7.21.

AFDELING 2 BESTUURSRECHTELIJKE BEPALINGEN

§ 1 Vrijstelling of ontheffing

Artikel 9.10 Vrijstelling deskundigheidseisen arbodienst
Onze Minister kan, gedurende de periode dat de verlening van certificaten door hem geschiedt, op gezamenlijk verzoek van de betrokken, naar zijn oordeel representatieve verenigingen van werkgevers en van werknemers met volledige rechtsbevoegdheid al dan niet onder voorschriften bepalen, dat ten aanzien van een arbodienst die uitsluitend werkzaam is voor een bepaalde tak van bedrijf of beroep, andere eisen gelden met betrekking tot de deskundigheden dan in artikel 2.7 is voorgeschreven.

Artikel 9.11 Vrijstelling of ontheffing asbestverbod
1. Vrijstelling of ontheffing van artikel 4.41, tweede lid, kan uitsluitend worden verleend in gevallen waarin het niet mogelijk is om andere, minder schadelijke of onschadelijke stoffen of producten te verwerken dan asbest of asbesthoudende producten.
2. Vrijstelling of ontheffing van artikel 4.41, eerste en derde lid, kan uitsluitend worden verleend in gevallen waarin een vrijstelling of een ontheffing van artikel 4.41, tweede lid, wordt verleend.

Artikel 9.12 Vrijstelling asbestverbod
Op werkzaamheden waarvoor vrijstelling is verleend van artikel 4.41, zijn de paragrafen 3, 4 en 7 van hoofdstuk 4, afdeling 5 van toepassing.

Artikel 9.13 Ontheffing asbestverbod
1. Bij een verzoek om ontheffing van artikel 4.41, eerste en tweede lid, worden in ieder geval de volgende gegevens overgelegd aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32 van de wet:
a. de soorten asbest of asbesthoudende producten alsmede de hoeveelheden van ieder van deze soorten of producten die zullen worden verwerkt en bewerkt;
b. de werkzaamheden die met asbest of asbesthoudende producten zullen worden verricht alsmede de werkmethoden.
2. Indien het verzoek om ontheffing betrekking heeft op het verwerken en bewerken van asbest of asbesthoudende producten ten behoeve van het vervaardigen van bepaalde producten, wordt bij het verzoek tevens het gegeven overgelegd welke producten vervaardigd zullen worden.
3. Op werkzaamheden waarvoor ontheffing is verleend van artikel 4.41, zijn de paragrafen 3, 4, met uitzondering van artikel 4.49, en 7 van hoofdstuk 4, afdeling 5 van toepassing.

Artikel 9.14 Vrijstelling of ontheffing specifieke stoffenverbod
Vrijstelling of ontheffing van het in artikel 4.59, eerste lid, vervatte verbod kan slechts verleend worden voor:
a. het gebruik van de stoffen voor onderzoek en proeven, met inbegrip van analyse;
b. werkzaamheden die zijn gericht op de verwijdering van de stoffen die in een mengsel of oplossing aanwezig zijn in een concentratie die kleiner is dan 0,1 gewichtsprocent;
c. productieprocessen waarbij de stoffen in een gesloten proces-installatie worden vervaardigd en daarin worden omgezet in andere stoffen, zonder dat de stoffen daarbij, anders dan voor zover dat noodzakelijk is voor de controle op het productieproces en het onderhoud van de procesinstallatie, tussentijds uit de procesinstallatie worden genomen.

Artikel 9.15 Vrijstelling specifieke stoffenverbod
In gevallen waarin van de in artikel 4.59 vervatte verboden vrijstelling is verleend worden:
a. indien het voornemen bestaat om een in de vrijstelling genoemde stof te vervaardigen, te gebruiken of in voorraad te houden, aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet schriftelijk de volgende gegevens gemeld:
1°. de identiteit van de stof die zal worden vervaardigd of gebruikt dan wel in voorraad zal worden gehouden;
2°. de hoeveelheid van de stof die per jaar zal worden vervaardigd of gebruikt dan wel in voorraad zal worden gehouden;
3°. de plaats waar de stof zal worden vervaardigd of gebruikt dan wel in voorraad zal worden gehouden;
4°. de vormen van arbeid die met de stof zullen worden verricht;
5°. het aantal werknemers dat bij de arbeid aan de stof zal kunnen worden blootgesteld;
6°. de wijze waarop en de mate waarin werknemers bij de arbeid aan de stof zullen kunnen worden blootgesteld;
7°. de maatregelen die zijn genomen om te voorkomen dat werknemers bij de arbeid aan de stof zullen worden blootgesteld;
b. indien het voornemen bestaat om een belangrijke wijziging aan te brengen in de omstandigheden die ten grondslag liggen aan de gegevens die zijn overgelegd op grond van het onder a bedoelde voorschrift, de daar bedoelde gegevens opnieuw schriftelijk gemeld aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de wet;
c. de gegevens die zijn overgelegd op grond van de in de onder a en b bedoelde voorschriften ter kennis gebracht van de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers;
d. naast de gegevens die ter kennis worden gebracht op grond van het onder c bedoelde voorschrift, tevens al die gegevens verstrekt die nodig zijn om de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, de belang-hebbende werknemers doeltreffend in te lichten over de gevaren voor de gezondheid en de veiligheid die aan de stof zijn verbonden en de werkzaamheden die daarmee zullen worden verricht alsmede over de maatregelen die ter voorkoming van die gevaren worden genomen.

Artikel 9.16 Ontheffing specifieke stoffenverbod
1. Bij een verzoek om ontheffing van de in artikel 4.59 vervatte verboden worden de in artikel 9.15, eerste lid, onder a, bedoelde gegevens overgelegd.
2. In gevallen waarin van de in artikel 4.59 vervatte verboden ontheffing is verleend, wordt de ondernemingsraad of worden, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers, doeltreffend schriftelijk ingelicht over de gevaren voor de gezondheid en de veiligheid die aan de stof zijn verbonden en de werkzaamheden die daarmee zullen worden verricht alsmede over de maatregelen die ter voorkoming van die gevaren worden genomen.

Artikel 9.17 Vrijstelling of ontheffing geluidvoorschriften
1. Vrijstelling of ontheffing van artikel 6.8, vijfde lid, derde volzin, kan uitsluitend worden verleend in gevallen waarin het redelijkerwijs niet mogelijk is om de blootstelling van werknemers te beperken tot het in artikel 6.8, eerste en tweede lid, genoemde equivalente geluidniveau en het technisch niet mogelijk is dat de persoonlijke beschermingsmiddelen een demping van het geluid bieden tot beneden het in artikel 6.8, zesde lid, genoemde equivalente geluidniveau.
2. Aan een vrijstelling of ontheffing als bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat de persoonlijke beschermingsmiddelen een demping bieden tot een zo laag mogelijk geluidniveau.
3. Vrijstelling of ontheffing van artikel 6.8, vijfde lid, eerste volzin, en zesde lid, kan uitsluitend worden verleend in gevallen waarin door werknemers bijzondere taken worden uitgevoerd en in verband met het uitvoeren van deze taken het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen een verzwaring van het totale gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers met zich brengt en dit gevaar redelijkerwijs niet door doeltreffende maatregelen kan worden beperkt.
4. Aan vrijstellingen of ontheffingen, bedoeld in dit artikel, worden voorschriften verbonden om de duur en de mate van de blootstelling van de betrokken werknemers aan schadelijk geluid zoveel mogelijk te beperken.

Artikel 9.18 Vrijstelling of ontheffing laden en lossen van schepen
1. Vrijstelling of ontheffing van de artikelen 7.24 tot en met 7.28 kan uitsluitend worden verleend:
a. ten aanzien van plaatsen waar het verkeer onregelmatig is;
b. ten aanzien van binnenvaartuigen met een lengte van minder dan 55 meter, zeeschepen kleiner dan 500 GT of vissersvaartuigen als bedoeld in artikel 1 van de Schepenwet.
2. Vrijstelling of ontheffing van artikel 7.29 kan uitsluitend worden verleend:
a. ten aanzien van plaatsen waar het verkeer onregelmatig is;
b. ten aanzien van binnenschepen met een lengte van minder dan 55 meter of zeeschepen kleiner dan 500 GT.

Artikel 9.19 Beperking vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheid
Geen vrijstelling of ontheffing wordt verleend van de voorschriften en verboden, bedoeld in de volgende artikelen en de daarop berustende bepalingen:
a. van hoofdstuk 1: de artikelen van de afdelingen 8 en 9;
b. van hoofdstuk 2: de artikelen van de afdelingen 5 en 6;
c. van hoofdstuk 3: de artikelen van de afdelingen 2 en 3 en de paragrafen 4 en 5 van afdeling 5;
d. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.1, 4.4, 4.6, 4.9, met uitzondering van het negende lid, de artikelen van de afdelingen 2, 3 en 4, de artikelen 4.38, 4.39, 4.40, vierde lid, 4.42, vierde lid, de artikelen van de paragrafen 3, 4, 6 en 7 van afdeling 5, de artikelen van de afdelingen 7, 8 en 9 en de artikelen van de paragrafen 2 en 3 van afdeling 10;
e. van hoofdstuk 5: de artikelen van de afdelingen 1 en 2 en artikel 5.14;
f. van hoofdstuk 6: de artikelen van de afdelingen 1 en 2, artikel 6.8, eerste tot en met vierde lid, vijfde lid, tweede en vierde volzin, en zevende tot en met negende lid, en de artikelen van de paragrafen 3 en 4 van afdeling 6;
g. van hoofdstuk 7: de artikelen van de afdelingen 2 en 3, artikel 7.30 en de artikelen van de afdeling 5, met uitzondering van artikel 7.32 en paragraaf 2 van afdeling 6;
h. van hoofdstuk 8: de artikelen van de afdelingen 1 en 2;
i. van hoofdstuk 9: de artikelen 9.15 en 9.16.

Artikel 9.20 Duur van vrijstelling of ontheffing
Vrijstellingen of ontheffingen worden slechts verleend voor beperkte duur en worden in ieder geval ingetrokken wanneer de redenen waarom zij zijn verleend, zijn vervallen.

§ 2 Aanwijzing en eis tot naleving

Artikel 9.21 Aanwijzing
1. Omtrent de naleving van de afdelingen 2, 3, 4 en 6 van hoofdstuk 1 alsmede artikel 2.37, tweede lid, kan een aanwijzing worden gegeven overeenkomstig artikel 35, eerste lid, van de wet.
2. Bij het geven van een aanwijzing aan een werkgever of werknemer, waarop zowel afdeling 2 als afdeling 4 of 6 van hoofdstuk 1 van toepassing is, wordt het ter zake in afdeling 4 of 6 bepaalde in acht genomen.
3. Bij het geven van een aanwijzing aan een werkgever of werknemer, waarop afdeling 4 of 6 van hoofdstuk 1 van toepassing is, wordt het ter zake in die afdeling bepaalde in acht genomen.
4. Indien ten aanzien van een of meer bepalingen van dit besluit overeenkomstig artikel 35, eerste lid, van de wet een aanwijzing is gegeven, kan in die situatie van het betreffende voorschrift respectievelijk de betreffende voorschriften geen ontheffing meer worden verleend.

Artikel 9.22 Eis tot naleving
1. Omtrent de wijze waarop de voorschriften, gesteld krachtens de artikelen 2, 4, eerste, tweede en negende lid, of artikel 24 van de wet, moeten worden nageleefd kan een eis worden gesteld overeenkomstig artikel 36, eerste lid, van de wet.
2. Het eerste lid geldt niet in de gevallen, bedoeld in artikel 1.33.
3. Het eerste lid geldt voorts niet ten aanzien van de volgende artikelen:
a. van hoofdstuk 1: de artikelen 1.26 tot en met 1.32 en 1.34;
b. van hoofdstuk 2: artikel 2.37, tweede lid;
c. van hoofdstuk 4: de artikelen 4.5, eerste en tweede lid, 4.38 tot en met 4.42, 4.58, 4.59, 4.60, eerste en zevende lid, 4.61, tweede lid, 4.78, 4.83, 4.105 en 4.110;
d. van hoofdstuk 6: artikel 6.27.
4. Bij het stellen van een eis aan een werkgever of werknemer, waarop zowel afdeling 2 als afdeling 4 of 6 van hoofdstuk 1 van toepassing is, wordt het ter zake in afdeling 4 of 6 bepaalde in acht genomen.
5. Bij het stellen van een eis aan een werkgever of werknemer, waarop afdeling 4 of 6 van hoofdstuk 1 van toepassing is, wordt het ter zake in die afdeling bepaalde in acht genomen.
6. Indien ten aanzien van een of meer bepalingen van dit besluit overeenkomstig artikel 36, eerste lid, van de wet, een eis tot naleving is gesteld, kan in die situatie van het betreffende voorschrift respectievelijk de betreffende voorschriften geen ontheffing meer worden verleend.

AFDELING 3 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

§ 1 Intrekking regelgeving

Artikel 9.23 Intrekking besluiten
1. De volgende besluiten worden ingetrokken:
a. het Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938;
b. het Electrotechnisch Veiligheidsbesluit 1938;
c. het Veiligheidsbesluit-loodwit;
d. het Veiligheidsbesluit electrische schrikdraden;
e. het Landbouwveiligheidsbesluit;
f. het Veiligheidsbesluit Stuwadoorsarbeid;
g. het Zandsteenbesluit;
h. het Veiligheidsbesluit Binnenvaart;
i. het Zandstraalbesluit;
j. het Veiligheidsbesluit Tankschepen;
k. het Besluit verplichtstelling arbeidsveiligheidsrapport;
l. het Arbeidsomstandighedenbesluit burgerlijke openbare dienst;
m. het Arbeidsomstandighedenbesluit defensie;
n. het Loodbesluit;
o. het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet;
p. het Arbeidsomstandighedenbesluit Justitiële Rijksinrichtingen;
q. het Besluit verplichtstelling jaarplan;
r. het Veiligheidsbesluit restgroepen;
s. het Besluit specifieke gezondheidsschadelijke stoffen;
t. het Arbeidsomstandighedenbesluit onderwijs;
u. het Herkeuringsbesluit Arbeidsomstandighedenwet;
v. het Besluit beeldschermwerk;
w. het Besluit fysieke belasting;
x. het Besluit arbeidsplaatsen;
y. het Besluit arbeidsmiddelen;
z. het Arbeidsomstandighedenbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen;
aa. het Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering;
ab. het Besluit arbodiensten;
ac. het Besluit bedrijfshulpverlening Arbeidsomstandighedenwet;
ad. het Besluit kankerverwekkende stoffen en processen;
ae. het Besluit zwangere werkneemsters;
af. het Besluit biologische agentia;
ag. het Bouwprocesbesluit Arbeidsomstandighedenwet;
ah. het Arbeidsomstandighedenbesluit winningsindustrie in dagbouw;
ai. het Besluit thuiswerk;
aj. het Besluit arbeid onder overdruk.
2. De Arbeidsomstandighedenregeling vervoermiddelen wordt ingetrokken.
3. Het Arbeidsbesluit jeugdigen wordt ingetrokken.
4. Het Besluit spanninggevers voor schrikdraden wordt ingetrokken.

§ 2 Wijziging regelgeving

Artikel 9.24 Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet
Artikel 6, derde lid, van het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet wordt ingetrokken.

Artikel 9.25 Besluit ter uitvoering van de Wet arbeid gehandicapte werknemers
Het Besluit ter uitvoering van de Wet arbeid gehandicapte werknemers wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel 6 komt te luiden:
Artikel 6
Voor de toepassing van het tweede tot en met het vierde lid van artikel 6 van de wet treedt in de openbare dienst, tenzij de Wet op de ondernemingsraden van toepassing is, in de plaats van de ondernemingsraad: het overlegorgaan als bedoeld in artikel 1.6, tweede lid, onder b, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
B. Na artikel 6 wordt een nieuw artikel 6a tussengevoegd, luidende:
Artikel 6a
Voor zover artikel II van de Wet van 13 april 1995, houdende regeling van de medezeggenschap van het overheidspersoneel in de Wet op de ondernemingsraden (Stb. 1995, 231) van toepassing is, treedt, uitsluitend voor ondernemingen waarop dat artikel betrekking heeft, voor de toepassing van artikel 6 van de wet in de plaats van de ondernemingsraad: het overlegorgaan als bedoeld in artikel 9.37a, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel 9.26 Aanwijzingsbesluit bestuursorganen Wob en WNo
In de bijlage, bedoeld in de artikelen 1, onder a, en 2, onder b, van het Aanwijzingsbesluit bestuursorganen Wob en WNo 3 , letter K Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vervalt punt 11 en komt punt 12 te luiden als volgt: Herkeuringscommissie Arbeidsomstandighedenwet als bedoeld in artikel 8.8, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel 9.27 Besluit schiethamers
In artikel 7, eerste lid, van het Besluit schiethamers 4 , wordt de puntkomma na punt c vervangen door een punt en vervallen de letters d en e.

Artikel 9.28 Binnenschepenbesluit
Artikel 20, vierde lid, van het Binnenschepenbesluit 5 vervalt.

Artikel 9.29 Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer
In de punten 5.2.4 en 12.2.4 van Bijlage 1, behorende bij het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer 6 wordt «Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering» vervangen door: Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel 9.30 Besluit houtbewerkende bedrijven milieubeheer
In punt 21.2.3 van Bijlage 1, behorende bij het Besluit houtbewerkende bedrijven milieubeheer 7 wordt «Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering» vervangen door: Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel 9.31 Mijnreglement continentaal plat
Het Mijnreglement continentaal plat 8 wordt gewijzigd als volgt:
A. In artikel 96d worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering» vervangen door: Arbeidsomstandighedenbesluit.
2. In het tweede lid wordt «het Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering, met uitzondering van de artikelen 3, derde lid, en 5 tot en met 17 van dat besluit,» vervangen door: hoofdstuk 8, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot derde tot en met zesde lid.
4. In het nieuwe vijfde lid wordt «het bij het tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 3, eerste en tweede lid van het Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering» vervangen door: de bij het tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaarde afdeling 2 van hoofdstuk 8 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
5. In het nieuwe zesde lid wordt «tweede, vierde, vijfde en zesde lid» vervangen door: tweede tot en met vijfde lid.
B. In artikel 152a worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: Arbeidsomstandighedenbesluit.
2. In het tweede lid wordt «het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet bepaalde, met uitzondering van paragraaf 7,» vervangen door: hoofdstuk 4, afdeling 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3. In het tweede lid, onder d, wordt «artikel 16 van het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 4.52 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
4. In het derde lid wordt «het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet vervangen door: hoofdstuk 4, afdeling 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
5. In het vierde lid wordt «Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: Arbeidsomstandighedenbesluit.
C. In artikel 152b worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «Loodbesluit» vervangen door: Arbeidsomstandighedenbesluit.
2. In het tweede lid wordt «het Loodbesluit bepaalde, met uitzondering van de artikelen 15, 18 en 19,» vervangen door: hoofdstuk 4, afdeling 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3. In het tweede lid, onder c, wordt «artikel 12, tweede en derde lid, van het Loodbesluit» vervangen door: artikel 4.74, tweede en derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
4. In het derde lid wordt «het Loodbesluit» vervangen door: hoofdstuk 4, afdeling 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
D. In artikel 152c worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «Besluit kankerverwekkende stoffen en processen» vervangen door: Arbeidsomstandighedenbesluit.
2. In het tweede lid wordt «het Besluit kankerverwekkende stoffen en processen bepaalde, met uitzondering van de artikelen 16, 18, 19 en 20 van dat besluit,» vervangen door: hoofdstuk 4, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3. In het tweede lid, onder d, wordt «artikel 3, eerste lid, van het Besluit kankerverwekkende stoffen en processen» vervangen door: artikel 4.14, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
4. In het derde lid wordt «het Besluit kankerverwekkende stoffen en processen» vervangen door: hoofdstuk 4, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
E. In artikel 154f worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «Besluit beeldschermwerk» vervangen door: Arbeidsomstandighedenbesluit.
2. In het tweede lid wordt «het Besluit beeldschermwerk, met uitzondering van de artikelen 7, 10, 11 en 12,» vervangen door: hoofdstuk 5, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3. In het tweede lid, onder c, wordt «artikel 5 van het Besluit beeldschermwerk» vervangen door: artikel 5.11 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
4. In het derde lid wordt «het Besluit beeldschermwerk» vervangen door: hoofdstuk 5, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel 9.32 Mijnreglement 1964
Het Mijnreglement 1964 9 wordt gewijzigd als volgt:
A. In artikel 147a worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering» vervangen door; Arbeidsomstandighedenbesluit.
2. In het tweede lid wordt «het Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering, met uitzondering van de artikelen 3, derde lid, en 5 tot en met 17 van dat besluit» vervangen door: hoofdstuk 8, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde tot en met zevende lid tot derde tot en met zesde lid.
4. In het nieuwe vijfde lid wordt «het bij het tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 3, eerste en tweede lid, van het Besluit veiligheids- en gezondheidssignalering» vervangen door: de bij het tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaarde afdeling 2 van hoofdstuk 8 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
5. In het nieuwe zesde lid wordt «tweede, vierde, vijfde en zesde lid» vervangen door: tweede tot en met vijfde lid.
B. In artikel 234a worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: Arbeidsomstandighedenbesluit.
2. In het tweede lid wordt «het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet bepaalde, met uitzondering van paragraaf 7,» vervangen door: hoofdstuk 4, afdeling 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3. In het tweede lid, onder d, wordt «artikel 16 van het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: artikel 4.52 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
4. In het derde lid wordt «het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: hoofdstuk 4, afdeling 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
5. In het vierde lid wordt «Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet» vervangen door: Arbeidsomstandighedenbesluit.
C. In artikel 234b worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «Loodbesluit» vervangen door: Arbeidsomstandighedenbesluit.
2. In het tweede lid wordt «het Loodbesluit bepaalde, met uitzondering van de artikelen 15, 18 en 19,» vervangen door: hoofdstuk 4, afdeling 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3. In het tweede lid, onder c, wordt «artikel 12 van het Loodbesluit» vervangen door: artikel 4.74 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
4. In het derde lid wordt «het Loodbesluit» vervangen door: hoofdstuk 4, afdeling 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
D. In artikel 234c worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «Besluit kankerverwekkende stoffen en processen» vervangen door: Arbeidsomstandighedenbesluit.
2. In het tweede lid wordt «het Besluit kankerverwekkende stoffen en processen bepaalde, met uitzondering van de artikelen 16, 18, 19 en 20 van dat besluit,» vervangen door: hoofdstuk 4, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3. In het tweede lid, onder d, wordt «artikel 3, eerste lid, van het Besluit kankerverwekkende stoffen en processen» vervangen door: artikel 4.14, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
4. In het derde lid wordt «het Besluit kankerverwekkende stoffen en processen» vervangen door: hoofdstuk 4, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
E. In artikel 236f worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «Besluit beeldschermwerk» vervangen door:
Arbeidsomstandighedenbesluit.
2. In het tweede lid wordt «het Besluit beeldschermwerk, met uitzondering van de artikelen 7, 10, 11 en 12,» vervangen door: hoofdstuk 5, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3. In het tweede lid, onder c, wordt «artikel 5 van het Besluit beeldschermwerk» vervangen door: artikel 5.11 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
4. In het derde lid wordt «het Besluit beeldschermwerk» vervangen door: hoofdstuk 5, afdeling 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel 9.33 Arbeidstijdenbesluit
Het Arbeidstijdenbesluit 10 wordt gewijzigd als volgt:
A. In artikel 5.15:1 wordt «artikel 212sexies, eerste lid, onderdeel c, van het Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938» vervangen door: artikel 7.32, eerste lid, onder c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
B. In artikel 5.15:2 wordt «artikel 212sexies, tweede lid, onderdeel a, van het Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938» vervangen door: artikel 7.32, tweede lid, onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

§ 3 Overgangsrecht

Artikel 9.34 Arbeidsveiligheidsrapportage; bestaande installaties
1. In afwijking van artikel 2.6 bedraagt de faseringsfactor voor op 1 januari 1994 reeds in werking gebrachte installaties die niet behoren tot een inrichting als bedoeld in artikel 1g van het Besluit risico’s zware ongevallen tot 1 januari 1998: 5.
2. Voor installaties als bedoeld in het eerste lid, is het arbeidsveiligheidsrapport aanwezig uiterlijk twee jaar na het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde faseringsfactor van kracht is.
3. Indien de in het tweede lid bedoelde verplichting ten aanzien van een zelfde werkgever voor meer dan één installatie gaat gelden, wordt de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot een tweede en iedere volgende installatie telkens met drie maanden verlengd.

Artikel 9.35 Arbeidsveiligheidsrapportage; vervoer
Afdeling 2 van hoofdstuk 2 is tot 1 januari 2002 niet van toepassing op arbeid verricht in respectievelijk op een luchtvaartuig, een zeeschip of een binnenvaartuig dan wel een voertuig op een openbare weg of een spoor-of tramweg.

Artikel 9.36 Trekkerarbeid jeugdigen op openbare weg
Tot anderhalf jaar na het tijdstip waarop dit besluit in werking is getreden, zijn, in aanvulling op artikel 7.39, onder a, jeugdige werknemers die arbeid verrichten bestaande in het op de openbare weg besturen van trekkers en het in rechtstreeks verband daarmee aan- of afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen, in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid, dat is afgegeven door een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling.

Artikel 9.37 Samenwerking, overleg en benadelingsbescherming in verband met overgangstermijn Wet op de ondernemingsraden
Voor zover artikel II van de Wet van 13 april 1995, houdende regeling van de medezeggenschap van het overheidspersoneel in de Wet op de ondernemingsraden (Stb. 1995, 231) van toepassing is, gelden, uitsluitend voor ondernemingen waarop dit artikel betrekking heeft, voor de toepassing van de wet, dit besluit en de daarop berustende bepalingen, de volgende bepalingen:

Artikel 9.37a Definities samenwerking en overleg
1. In afwijking van de wet, dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt voor de toepassing daarvan ten aanzien van arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst en arbeid verricht door justitieel personeel in justitiële inrichtingen, voor zover de Wet op de ondernemingsraden niet van toepassing is, voor «de ondernemingsraad» gelezen «het overlegorgaan».
2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder overlegorgaan:
a. een commissie waarmee op grond van hoofdstuk XI of hoofdstuk XIA van het Algemeen Rijksambtenarenreglement overleg wordt gevoerd;
b. een commissie waarmee op grond van een overeenkomstige regeling als bedoeld onder a overleg wordt gevoerd.

Artikel 9.37b Aard en inhoud van het overleg
1. Ten aanzien van de aard en inhoud van het overleg met een overlegorgaan, ten aanzien van de wijze waarop het overleg met een overlegorgaan wordt gevoerd en ten aanzien van de bevoegdheden van een overlegorgaan, is hoofdstuk XI respectievelijk XIA van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of hetgeen in een overeenkomstige regeling voor overheidspersoneel is bepaald, van toepassing.
2. Voor zover de wet bepalingen bevat omtrent rechten van de ondernemingsraad of leden daarvan, waaromtrent de in het eerste lid bedoelde reglementen of regelingen geen bepalingen bevatten, is de wet van toepassing.

Artikel 9.37c Benadelingsbescherming
1. In afwijking van artikel 19, tweede lid, van de wet is, voor zover ten aanzien van anderen dan ondernemingsraadsleden ter zake van benadeling artikel 21, eerste lid, tweede volzin, van de Wet op de ondernemingsraden van overeenkomstige toepassing is, ten aanzien van degenen op wie het Algemeen Rijksambtenarenreglement van toepassing is, artikel 126d, eerste lid, van dit reglement van toepassing.
2. Ten aanzien van degenen, bedoeld in het eerste lid, op wie een overeenkomstige regeling voor overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, is voor zover nodig het eerste lid van toepassing.

§ 4 Slotbepalingen

Artikel 9.38 Evaluatie
Onze Minister zendt binnen 5 jaar na inwerkingtreding van dit besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk.

Artikel 9.39 Wijziging bijlagen bij EG-richtlijnen
Een wijziging van een van de bijlagen bij een EG-richtlijn waarnaar in dit besluit wordt verwezen, gaat voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel 9.40 Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 9.41 Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenbesluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 januari 1997

Beatrix
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, F. H. G. de Grave
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
De Minister van Verkeer en Waterstaat, A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
De Staatssecretaris van Defensie, J. C. Gmelich Meijling
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, W. Kok

Uitgegeven de vijfentwintigste februari 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager